Fijnstofconcentraties, jaargemiddelde, 1994-2005/2006

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

De norm voor langdurige blootstelling aan fijn stof is in 2006, het tweede jaar dat de Europese norm van kracht was, in Nederland alleen zeer plaatselijk overschreden, bijvoorbeeld langs drukke straten of snelwegen.

Jaargemiddelde fijnstofconcentraties

De meetresultaten van fijn stof (PM10) van respectievelijk straat-, stad- en regionale locaties geven geen overschrijdingen van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde fijnstofconcentratie na 1997. De trend in de fijnstofconcentraties op basis van metingen op verschillende soorten locaties in de periode 1994-2006 laat voor alle meetlocaties een afname zien tussen 0,6 en 0,9 µg/m3 per jaar. Vanaf 2000 nemen fijnstofconcentraties in stedelijke gebieden niet meer verder af. Een soortgelijke stabilisatie van de stedelijke fijnstofconcentraties wordt ook in België en Duitsland waargenomen. De meetreeks is in 2007 op basis van herziene validatie en kalibratie naar beneden bijgesteld. Het gevolg hiervan is dat alle jaargemiddelde concentraties 3 tot 5 µg/m3 lager zijn dan eerder gemeld. Alleen de concentraties op regionale stations na 2003 zijn min of meer ongewijzigd gebleven ten opzichte van eerdere rapportages.
Het landsdekkende beeld voor jaargemiddelde fijnstofconcentraties laat in 2006 geen overschrijding meer zien van de grenswaarde. In 2005 was alleen op de Maasvlakte nog sprake van een overschrijding van de grenswaarde (41 µg/m3), deze is door herziene emissieschattingen en emissiereducerende maatregelen bij op- en overslag verdwenen. De concentratie neemt vanuit het noorden naar het zuiden toe door de toenemende invloed van bronnen in Nederland en het aangrenzende buitenland. De jaargemiddelde achtergrondconcentratie van fijn stof bedroeg in 2006 gemiddeld over Nederland 27 µg/m3, in 2005 was dit 26 µg/m3. De verschillen in concentraties tussen beide jaren kunnen grotendeels worden toegeschreven aan verschillen in weersomstandigheden. De achtergrondconcentratie wordt gevormd door de regionale (grootschalige) en stedelijke achtergrond. In straten kan de norm worden overschreden door de lokale bijdrage van vooral verkeer aan de fijnstofconcentratie.
Per 19 juli 2001 zijn de Europese normen voor fijn stof opgenomen in de Nederlandse wetgeving met het Besluit Luchtkwaliteit. In 2005 is het Besluit Luchtkwaliteit herzien. Vanaf 1 januari 2005 moet aan de grenswaarde worden voldaan.
Op basis van de achtergrondconcentraties is niemand in 2006 blootgesteld aan concentraties boven de grenswaarde van 40 µg/m3. Het berekende aantal blootgestelden vormt een ondergrens. Dit komt, omdat de mogelijke verhoging van lokale fijnstofconcentraties als gevolg van bijvoorbeeld de verkeersbijdrage in straten niet in de berekeningen is verdisconteerd.

Zeezout en de grenswaarde voor jaargemiddelde fijnstofconcentraties

De fijnstofdeeltjes die niet door menselijk handelen in de lucht worden gebracht, kunnen volgens de Kaderrichtlijn luchtkwaliteit - en ook in het voorstel voor een nieuwe richtlijn luchtkwaliteit - bij de beoordeling van de luchtkwaliteit voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. Ook het Nederlandse Besluit Luchtkwaliteit uit 2005, de meest recente toepassing van de Europese regelgeving in de Nederlandse wetgeving, kent een artikel met dezelfde strekking. Alleen kent het besluit nog de toevoeging dat deze deeltjes onschadelijk moeten zijn voor de mens. Zo wordt zeezout als onschadelijk en volledig van natuurlijke oorsprong beschouwd. De aftrek ervan is vastgelegd in de zogenoemde Meetregeling die hoort bij het Besluit Luchtkwaliteit. De aftrek van zeezout komt in de praktijk neer op een verhoging van de grenswaarde voor jaargemiddelde fijnstofconcentraties (40 µg/m3) met 3 tot 7 µg/m3. De precieze grootte van de verhoging verschilt per gemeente. Als de toegestane hoeveelheid zeezout wordt afgetrokken van de gemeten jaargemiddelde concentratie vindt er op geen van de meetlocaties in het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit meer overschrijding plaats van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie.

Fijn stof ingedeeld naar oorsprong

Fijn stof is een verzamelbegrip. Het bestaat uit een scala van stoffen die op verschillende wijze in de buitenlucht terechtkomen. Op basis hiervan wordt - onder andere met het oog op het beleid - een primaire en een secundaire fractie onderscheiden:

  • De primaire fractie bestaat uit deeltjes die direct door menselijk handelen en/of natuurlijke processen in de lucht worden gebracht. De belangrijkste door menselijk handelen veroorzaakte uitstoot komt van transport, industrie en landbouw. In kustgebieden vormt de zee een belangrijke natuurlijke bron voor fijn stof in de vorm van zeezoutdeeltjes. Opwaaiend bodemstof is ook onderdeel van deze fractie; het is deels van natuurlijke oorsprong.
  • De secundaire fractie bestaat uit deeltjes die in de atmosfeer worden gevormd na chemische reacties in de lucht. Hierbij spelen zowel gassen als reeds aanwezige deeltjes een rol. Ammoniak (NH3), stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2) en vluchtige organische koolwaterstoffen (VOS) zijn bij deze reacties de belangrijkste stoffen.

Gezondheidseffecten van fijn stof

Gezondheidskundige studies wijzen uit dat in Nederland jaarlijks enige duizenden mensen vroegtijdig overlijden samenhangend met kortdurende blootstelling aan fijn stof. De duur van deze levensverkorting is vermoedelijk kort: enkele dagen tot maanden. Dergelijke resultaten zijn niet alleen in Nederland, maar overal op de wereld gevonden en ze zijn vrij robuust.
Als bepaalde Amerikaanse studies over langdurende blootstelling geldig zijn voor Nederland, zouden mogelijk tienduizend tot enige tienduizenden mensen ongeveer tien jaar eerder overlijden. Deze uitkomsten zijn echter zeer onzeker.
Gezondheidseffecten zijn zowel voor fijn stof (PM10) als voor het voor het fijnere deel van fijn stof (PM2,5) gevonden. Welke chemische bestanddelen van fijn stof gezondheidskundig de oorzaak van de effecten zijn, is nog onbegrepen. Zeezout is vrijwel zeker geen probleem. Iets vergelijkbaars geldt waarschijnlijk ook voor de sulfaat- en nitraatfractie in fijn stof. Het roetdeel uit verbrandingsprocessen speelt mogelijk wel een rol.
Er is in gezondheidskundige studies geen drempelwaarde voor de effecten van fijn stof waargenomen. Dit betekent dat er vooralsnog geen buitenluchtconcentratie is aan te geven waarbeneden geen gezondheidseffecten meer gevonden worden.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Opmerking
De trends van de jaargemiddelde fijnstofconcentraties op regio-, stad- en straatstations zijn gebaseerd op metingen in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) tot en met 2006. Het gemiddelde over de stations is berekend op basis van de in het specifieke jaar aanwezige aantal stations. Het aantal stations dat gebruikt is voor de berekening van het gemiddelde, kan daardoor per jaar verschillen. Het aantal stations van de verschillende types bedraagt: regionale stations 9-17, stadsstations 3-8 en straatstations 3-13.Het landsdekkende beeld voor de jaargemiddelde achtergrondconcentraties van fijn stof voor 2005 en 2006 is verkregen door combinatie van meetresultaten met modelberekeningen. Deze kaart is berekend met definitieve emissiegegevens van het jaar 2003 respectievelijk 2004 en meteorologische gegevens van het jaar 2005 respectievelijk 2006.Met ingang van 2005 worden de gegevens gepresenteerd in een resolutie van 1 x 1 km; dit was voorheen 5 x 5 km. Deze wijziging hangt samen met veranderingen in het proces van de productie van de zogenoemde GCN-kaarten.
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Fijnstofconcentraties, jaargemiddelde, 1994-2005/2006 (indicator 0241, versie 07,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.