Mondiale CO2-emissies door gebruik van fossiele brandstoffen en cementproductie per regio, 1990-2012

U bekijkt op dit moment een afgesloten indicator. Deze indicator wordt niet meer bijgewerkt. De reden hiervoor staat hieronder vermeld. De archiefversies van deze indicator (indien aanwezig) zijn nog wel beschikbaar.

Deze indicator wordt niet meer geactualiseerd.


De informatie is verouderd en wordt niet meer geactualiseerd.

In 2012 is de wereldwijde uitstoot van koolstofdioxide (CO2) toegenomen tot een nieuw record van 34,5 miljard ton. In 2012 vertraagde de groei echter tot 1,1%, dat is minder dan de helft van de gemiddelde jaarlijkse groei van 2,9% in het afgelopen decennium.

Totale wereldwijde uitstoot van CO2 op recordhoogte in 2012

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie hebben becijferd dat in 2012 de wereldwijde uitstoot van koolstofdioxide (CO2) is toegenomen tot een recordhoogte van 34,5 miljard ton. De CO2-uitstoot steeg met 1,1% in 2012 (na correctie voor het schrikkeljaar, anders 1,4%) wel minder snel dan de gemiddelde jaarlijkse groei van 2,9% in het afgelopen decennium. Dit is opmerkelijk gezien van de groei van de mondiale economie van 3,5% in hetzelfde jaar. Deze ontwikkeling wijst op een verschuiving naar activiteiten die minder fossiele brandstoffen gebruiken, de groeiende rol van hernieuwbare energie en meer energiebesparing. (Olivier et al., 2013).


De hier gepresenteerde voorlopige emissiecijfers zijn exclusief de CO2-emissies door bos- en veenbranden en door de afbraak van onverbrande biomassa en van veenlagen. Die emissies vinden vooral plaats in de ontwikkelingslanden. Als die worden meegeteld dan verhogen ze het mondiale CO2-emissietotaal dat wij hier beschouwen met 20%, hoewel de uitstoot jaarlijks sterk kan fluctueren en ook een hoge mate van onzekerheid kent.

Top 6 landen met grootste uitstoot in 2012: VS en EU dalen, China, India en Rusland stijgen

De top-6 CO2-uitstoters zijn China (29%), de Verenigde Staten (15%), de Europese Unie (EU27) (11%), India (6%), de Russische Federatie (5%) en Japan (4%).

De CO2-uitstoot van China nam in 2012 toe met 3%, beduidend lager dan de gemiddelde groei in de afgelopen tien jaar van rond de 10%. Dit komt door een daling van de vraag naar elektriciteit en brandstoffen in de industrie (IEA, 2013).
In de Verenigde Staten daalden CO2 emissies met 4,0%, vooral vanwege een verdere verschuiving in de elektriciteitssector van kolen naar gas. In de EU daalden de emissies met 1,6%, vooral vanwege een daling in energiegebruik van olie en gas en een daling in goederenvervoer over de weg. Binnen de Europese Unie nam de CO2-uitstoot van Italië, Polen, Spanje en Nederland af. Daarentegen nam de CO2-uitstoot van het Verenigd Koninkrijk en Duitsland juist toe. De uitstoot van Japan nam toe met 6,2%.

CO2-uitstoot per persoon en CO2-uitstoot per BBP

Omdat de bevolkingsomvang en het niveau van economische ontwikkeling sterk verschilt tussen landen, laat de CO2-emissie per persoon en per BBP een heel andere volgorde zien dan de top 25 uitstoot per land (zie tabbladen bij bovenstaande figuur):

  • CO2 per inwoner: Australië staat op de eerste plaats en de Verenigde Staten op de tweede plaats in de top-25 van landen met de hoogste uitstoot per inwoner in 2012.
  • CO2 per BBP: de CO2-uitstoot gerelateerd aan het nationaal inkomen (BBP) was het hoogst in de Oekraine en in China.

Geïndustrialiseerde landen voldoen aan de Kyotodoelstelling

De geïndustrialiseerde landen voldoen aan de collectieve Kyotodoelstelling van gemiddeld -4,2% over de periode van 2008-2012 ten opzichte van het basisjaar. Het basisjaar is meestal 1990, met uitzondering voor de F-gassen (1995). De gemiddelde emissiereductie over bovengenoemde periode bedroeg voor de geïndustrialiseerde landen (met uitzondering van VS en Canada) 20,5%. De LULUCF activiteiten, waarbij het om verandering van landgebruik en ontbossing gaat, zijn daarbij niet meegerekend. Voor meer informatie, zie Olivier et al., 2013.

Cumulatieve CO2-emissies overstijgen mogelijk twee graden doelstelling

Naar schatting is sinds 2000 cumulatief zo'n 450 miljard ton CO2 uitgestoten door menselijk handelen (inclusief ontbossing). Om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging te beperken tot 2° C boven pre-industrieel niveau mogen de cumulatieve emissies tussen 2000-2050 niet uitstijgen boven 1000-1500 miljard ton CO2 (Meinshausen et al., 2009). Als de wereldwijde CO2-uitstoot zou blijven stijgen in het groeitempo van de afgelopen tien jaar, zou de cumulatieve emissies dit criterium binnen de komende twintig jaar overschrijden. De lagere groei van de uitstoot in 2012 zou echter een eerste teken kunnen zijn van een nieuwe periode met lagere groei van de mondiale uitstoot.

Aanbod hernieuwbare energie breidt in versneld tempo uit

Het aandeel van de 'nieuwe' hernieuwbare energiebronnen zon, wind en biobrandstoffen (dus exclusief waterkracht) nam in versneld tempo toe: het duurde 15 jaar (vanaf 1992) voordat het aandeel verdubbelde van 0,5% tot 1,1%, maar slechts zes jaar voor de volgende verdubbeling tot 2,4% in 2012.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Mondiale CO2-emissies van fossiel energiegebruik per regio
Omschrijving
De CO2-emissiecijfers omvatten naast de emissies door gebruik van fossiele brandstoffen ook de emissies door cementproductie en andere toepassingen waarbij kalksteen of dolomiet gebruikt wordt, van niet-energetisch gebruik van brandstoffen in de ijzer- en staalproductie en in de basischemie (bijv. ammoniakproductie) en de emissies door afblazen en affakkelen van ongebruikt gas dat vrijkomt bij de olie- en gaswinning. Mondiaal gezien dragen de laatste activiteiten ongeveer 10% bij aan de totale CO2-emissies (exclusief bosbranden). De zeer geringe CO2-emissies van ondergrondse kolenbranden in China en elders zijn ook meegenomen.
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving, Auteur: J.G.J. Olivier
Berekeningswijze
De CO2-emissiecijfers voor 2009 tot en met 2011 zijn gebaseerd op voorlopige schattingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie, waarbij gebruikt gemaakt is van energiestatistieken van het Internationaal Energie Agentschap voor 2008 en 2009(IEA, 2011) de recent door de oliemaatschappij BP gepubliceerde energiestatistieken die lopen tot en met 2011 (BP, 2012). Voor andere bronnen zijn de CO2-emissiecijfers gebaseerd op cijfers voor productie van cement, kalk en ammoniak tot en met 2010 van US Geological Survey (USGS, 2012), met uitzondering van cementproductie voor China in 2010 waarvoor nationale statistieken gebruikt zijn. Daarnaast is gebruik gemaakt van recente statistieken voor staalproductie (WSA, 2012) en voor affakkelen en afblazen van gas (NOAA/NCDC, 2011) In de berekeningen zijn de nieuwe standaard IPCC-emissiefactoren voor CO2 gebruikt (IPCC, 2006).

De CO2-emissies voor de periode 1970 tot en met 2008 zijn gebaseerd op cijfers uit de EDGAR 4.2 studie van het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie en het PBL, waarbij ondermeer gebruik is gemaakt van de statistieken voor energiegebruik van het Internationaal Energie Agentschap (IEA, 2010) en de nieuwste richtlijnen voor de methoden voor berekening van de uitstoot van broeikasgassen en de nieuwe standaard emissiefactoren uit 2006 (IPCC, 2006).

CO2-emissies van ontbossing/landgebruik zijn niet meegenomen. Dit betreft bos- en veenbranden, biologische afbraak van overblijvende biomassaresten na verbranding en biologische afbraak van veen in deels gedraineerde veengronden. Voor de trend in alle CO2-emissies, inclusief bronnen als cementproductie, bosbranden en ontbossing, veenbranden en biologische afbraak van biomassaresten, zie: Mondiale emissie koolstofdioxide per sector, 1970-2004 De emissies van alle bronnen van broeikasgassen, inclusief methaan, lachgas en fluorhoudende gassen, wordt toegelicht in: Mondiale broeikasgasemissies, 1970-2004
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Andere variabelen
CO2 per eenheid van bruto binnenlands product
Verschijningsfrequentie
jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Olivier JGJ, Janssens-Maenhout G, Muntean M and Peters JAHW (2013). Trends in global CO2 emissions; 2013 Report, The Hague: PBL Netherlands Environmental Assessment Agency; Ispra: Joint Research Centre
Opmerking
Annex I-landen in het VN-Klimaatverdrag: landen met een jaarlijkse rapportageverplichting van hun emissies, ook wel de geïndustrialiseerde landen of meer ontwikkelde landen genoemd, bestaande uit: landen in 1990 horend tot de OESO, deze worden ook wel "Annex-II-landen" genoemd (blauwtinten in de figuur); Economieën In Transitie: Oost-Europese landen en landen van de voormalige Sovjet-Unie (groentinten in de figuur). Annex B-landen in het Kyoto Protocol: landen met een bindende limiet van hun emissies in de periode 2008-2012. Dit zijn dezelfde landen als de Annex I-groep, behalve Turkije, Kazachstan en Wit-Rusland, die geen emissielimiet hebben. Daarnaast hebben de VS besloten het Protocol niet te ratificeren. De 'niet-Annex I-landen' zijn dus de overige landen, ook wel ontwikkelingslanden genoemd (roodtinten in de figuur). Deze hebben alleen een meer algemene periodieke rapportageverplichting over hun gevoerde klimaatbeleid (ongeveer eens per 4 jaar).

Internationaal transport (bruin in de figuur) is de totale uitstoot van internationale luchtvaart en scheepvaart, die niet tot een landtotaal wordt gerekend.
Betrouwbaarheidscodering
De onzekerheid in de emissies van de meeste bronnen van verbranding van fossiele energie wordt geschat op gemiddeld circa 5%. Voor de geïndustrialiseerde landen die deel uitmaken van Annex I van het Kyoto Protocol, zijn de totale CO2-emissies per land in EDGAR 4.2 in het algemeen binnen 3% van de officieel door de landen zelf gerapporteerde emissies, met uitzondering van enkele Economieën in Transitie zoals Rusland. De emissies van de meeste ontwikkelingslanden waaronder China worden als minder zeker geschat, circa 10% onzekerheid. De onzekerheid in de emissietrends is meestal echter minder groot. Een uitzondering is internationale scheepvaart en luchtvaart, waarvan de emissies een veel grotere onzekerheid hebben, omdat in nationale energiestatistieken soms verschillende definities voor zogenaamde 'marine bunkers' en internationale luchtvaart worden gebruikt. De BP-raming voor recente jaren lijkt redelijk betrouwbaar. Op basis van eerdere BP-cijfers werd de toename voor 2005 op 3,3% geschat. Met de later verschenen IEA-cijfers voor 2005 was dit 3,2%. Voor 2004 was het verschil ook slechts 0,1%. Per land kunnen de onzekerheden groter zijn, vooral bij landen met een groot aandeel in de internationale scheepvaart (zogenoemde bunkerbrandstof) en met een groot aandeel in brandstofgebruik voor non-energetische doeleinden. Daarnaast zijn energiecijfers voor snel veranderende landen als China minder nauwkeurig dan die van de traditionele industrielanden in de OESO. Recente analyses van het gebruik van fossiele brandstoffen en cementproductie suggereren dat de onzekerheid in de CO2-emissies voor China mogelijk 15 to 20% kan zijn (Gregg et al., 2008) en Guan et al. (2012) wijst op de discrepantie tussen nationale en provinciale energiestatistieken, waarbij gebruikt van de laatste een 1,4 miljard ton hoger CO2-uitstoot oplevert dan wanneer de nationale statistieken gebruikt worden. De schatting voor China van Gregg et al. is echter gebaseerd op de energiestatistieken voor de overgangsperiode eind jaren '90, die in 2006 en 2010 door het Chinese Bureau voor Statistiek herzien zijn (Tu, 2011), en zou dus wellicht niet op de meer recente statistieken van toepassing kunnen zijn.

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Mondiale CO2-emissies door gebruik van fossiele brandstoffen en cementproductie per regio, 1990-2012 (indicator 0533, versie 08,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.