Mondiale CO2-emissies door gebruik van fossiele brandstoffen en cementproductie per regio, 1990-2010

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

In 2010 is de wereldwijde uitstoot van kooldioxide, het belangrijkste broeikasgas, met ruim 5% toegenomen, na een daling van 1% in 2009. De industrielanden die het Kyoto Protocol geratificeerd hebben, samen met de VS, die dat niet deden, zijn gezamenlijk op koers om het oorspronkelijke doel van 5,2% reductie te halen. Hun inspanning wordt echter in toenemende mate verhuld in de mondiale uitstoot van CO2, waarin hun aandeel sinds 1990 terugliep van ongeveer de helft tot een derde. Van de ontwikkelingslanden, waarvan het aandeel nu ongeveer tweederde is, nam China in 2010 de helft van de uitstoot voor zijn rekening.

Wereldwijde uitstoot koolstofdioxide zet lange-termijn-trend voort

Het Planbureau voor de Leefomgeving en het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie hebben becijferd dat in 2010 de wereldwijde uitstoot van kooldioxide, het belangrijkste broeikasgas, met ruim 5% is toegenomen, na een daling van 1% in 2009 (Olivier et al., 2011). Dat is de grootste toename sinds twee decennia, vergelijkbaar met de toename in 1976 toen de wereldeconomie zich herstelde van de eerste oliecrisis en de daaropvolgende aandelencrisis. De voortgaande groei in ontwikkelingslanden en het economische herstel in de geïndustrialiseerde landen zijn de belangrijkste redenen voor de grote toename van 5,8% in 2010 tot het hoogste niveau ooit van 33 miljard ton CO2, hoewel de uitstoot van de meeste industrielanden in 2010 nog onder het niveau is van voor de recessie. De uitstoot is in de meeste grote economieën toegenomen, maar China en India zijn met 10% en 9% de grootste stijgers.

De stijging is gemiddeld 1,7% per jaar in de laatste drie jaren waarin de kredietcrisis zich afspeelt. Dat is vrijwel gelijk aan het langjarig gemiddelde van 1,9% van de laatste twee decennia vanaf 1990. De hier gepresenteerde voorlopige emissiecijfers zijn exclusief de CO2-emissies door bos- en veenbranden en door de afbraak van onverbrande biomassa en van veenlagen. Die emissies vinden vooral plaats in de ontwikkelingslanden. Als die worden meegeteld dan verhogen ze het mondiale CO2-emissietotaal dat wij hier beschouwen met 20%, hoewel de uitstoot jaarlijks sterk kan fluctueren en ook een hoge mate van onzekerheid kent.


Voor uitleg van de legenda in de figuur, zie de technische toelichting onderaan deze pagina.

Grote regionale verschillen tussen China en India en geïndustrialiseerde landen

In Europa is de CO2-uitstoot van de bedrijven die meedoen aan het Europese Emissiehandel Systeem (EU-ETS) in 2010 met 3% toegenomen, wat veel minder is dan het herstel van de industriële output, na een uitzonderlijk grote afname van de CO2-uitstoot van 11,8% in 2009. In de VS zijn de industriële verbrandingemissies in 2010 met 4% toegenomen.

  • De uitstoot van de huidige EU-27 is in 2010 met 4% toegenomen tot 4,0 miljard ton CO2 (die van de EU-15, de 15 lidstaten die bij de aanname van het Kyoto Protocol de Europese Unie vormden, met 3%). Die van de VS namen met 4% toe, tot 5,2 miljard ton. In Japan nam de uitstoot toe met 6,5% tot 1,2 miljard ton en in Rusland met 4% tot 1,7 miljard ton. In 2010 is de uitstoot van alle landen met een doelstelling in het Kyoto Protocol met 3,5% toegenomen, als we de VS, die het protocol niet geratificeerd hebben, meetellen.
  • Sinds 2003 is de CO2-uitstoot van China verdubbeld en die van India is met 60% toegenomen. In 2010 is de uitstoot van China met 10% toegenomen tot 9,0 miljard ton, hoewel China zijn wind- en zonne-energievermogen heeft verdubbeld. In India, waar de binnenlandse consumptie driekwart van het bruto binnenlands product bedraagt, had de CO2-uitstoot ook weinig last van de recessie en is de uitstoot in 2010 met 9% tot 1,8 miljard ton toegenomen. India is het vierde land qua CO2-uitstoot, vóór Rusland en na de EU-27.
  • In 2010 is de economie ook in de meeste andere ontwikkelingslanden verbeterd, met een navenante toename van de CO2-uitstoot. Brazilië +12% na -5% in 2009, Zuid Korea +9% na +1% in 2009. In het totaal is de uitstoot van de overige ontwikkelingslanden in 2010 met 5% toegenomen, na een toename van 2% in 2009.

Van grote landen Australië hoogste CO2-uitstoot per persoon

Omdat de bevolkingsomvang en het niveau van economische ontwikkeling sterk verschilt tussen landen, laat de CO2-emissie per persoon een heel andere volgorde zien dan de uitstoot per land. Australië staat dan op de eerste plaats en de Verenigde Staten op de tweede plaats van de top-25 landen met de hoogste uitstoot in 2010. Sinds 1990 nam de CO2-uitstoot per persoon in de EU-27 af van 9,2 naar 8,1 ton CO2 per persoon (in de EU-15 van 9,1 naar 7,9) en in de Verenigde Staten van 19,7 naar 16,9 ton CO2 per persoon. In China nam deze toe van 2,2 naar 6,8 ton CO2 per persoon (zie derde tabblad boven de figuur).

Door de snelle economische ontwikkeling is de uitstoot per persoon in China nu bijna op eenzelfde niveau als gebruikelijk binnen de groep geïndustrialiseerde landen. De huidige uitstoot per persoon is lager dan die van de EU-27, maar is nu gelijk aan de CO2-uitstoot per persoon in Italië en hoger dan Frankrijk, hoewel de sectorale aandelen van huishoudens, transport, elektriciteitsproductie, de industrie en de dienstensector heel verschillend zijn (Olivier et al., 2011). Hoewel de uitstoot per persoon in India sinds 1990 verdubbeld is, is die met 1,5 ton/persoon veel minder dan in de industrielanden. Deze veranderingen weerspiegelen de grote economische ontwikkeling van China, de structurele veranderingen in de nationale en mondiale economie en de impact van klimaat- en energiebeleid.

Wereldwijde CO2-uitstoot sinds 1990 evenveel toegenomen als in de 20 jaar daarvoor

De mondiale fossiele CO2-uitstoot die in 1990 wordt geschat op 22,7 miljard ton, was in 2008 gestegen tot 31,6 en voor 2010 tot naar schatting 33,0 miljard ton. Deze 45% groei sinds 1990, het basisjaar van het Kyoto Protocol, is hetzelfde als in de twintig jaar daar voor. De grote regionale verschillen in de emissiegroei leidden tot aandelen van 54% van ontwikkelingslanden en 43% van industrielanden in 2010. De top-6 van grootste CO2 uitstotende landen, inclusief de EU-27, hebben nu een aandeel van 70% in de mondiale emissies, terwijl de top-25 meer dan 80% dekt.

Industrielanden gezamenlijk op koers voor halen Kyoto-doel

De industrielanden die het Kyoto Protocol geratificeerd hebben (dus exclusief de VS, die dat niet deden), zijn op koers om hun gezamenlijke doel van gemiddeld 4,2% reductie te halen in de periode 2008-2012 ten opzichte van het basisjaar, dat meestal 1990 is. Met een geschatte gemiddelde reductie van 16% in de jaren 2008-2012 zullen zij dat gezamenlijke doel zeker halen.
De industrielanden, die het Kyoto Protocol geratificeerd hebben, plus de VS, zullen in de periode 2008-2012 gezamenlijk ongeveer 7,5% minder broeikasgasemissies hebben dan in 1990. Daarmee liggen zij gezamenlijk ook op koers om het oorspronkelijke doel van 5,2% reductie te halen. Belangrijke redenen daarvoor zijn de afname van de uitstoot in de Oost-Europese landen in het begin van de jaren '90 en de recente recessie. Wel moet opgemerkt worden dat er grote verschillen zijn tussen individuele landen - met bijvoorbeeld een afname van de CO2-emissies in de EU-27 en Rusland, een toename in de VS en stabilisatie in Japan - en dat sommige landen hun Kyoto-doel niet zullen halen zonder aankoop van emissierechten. In de 7,5% is nog niet de bijdrage meegenomen van de emissierechten die landen aankopen van CDM reductieprojecten in ontwikkelingslanden en die ook meetellen voor het halen van het Kyoto-doel.


Sectoren met continue mondiale CO2-groei

Er zijn twee sectoren die een voortdurende groei in de CO2-uitstoot laten zien in zowel industrielanden als ontwikkelingslanden: elektriciteitsproductie en wegtransport. Mondiaal hebben deze sectoren vanaf 1970 tot 2002 dezelfde groeisnelheid, daarna neemt de elektriciteitsproductie versneld toe door de versnelde industrialisatie van China, nadat China lid wordt van de wereldhandelsorganisatie (WTO), en het effect daarvan zichtbaar wordt in de mondiale trend in de uitstoot van de sector. Beide sectoren tonen een groeisnelheid van 5% per jaar in de jaren '70, afnemend tot 2,5% in de vroege jaren '90. De groeisnelheid in de elektriciteitsproductie neemt vanaf 2002 toe tot 4% per jaar, met de grootste groei in de ontwikkelingslanden.

Klimaatbeleid

De CO2-emissies zijn onderdeel van het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties. CO2-emissies van verbranding van kolen, olie en gas veroorzaken circa 75% van de totale broeikasgasemissies die onderdeel uitmaken van het Kyoto Protocol. Volgens dit protocol zullen de meeste industrielanden, inclusief die in Oost-Europa en de belangrijkste landen van de voormalige Sovjet-Unie, de groei van hun emissies van broeikasgassen in de periode 2008-2012 gemiddeld met 5,2% beperken ten opzichte van hun uitstoot in 1990. De Verenigde Staten doen niet mee aan het Kyoto Protocol.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Mondiale CO2-emissies van fossiel energiegebruik per regio
Omschrijving
De CO2-emissiecijfers omvatten naast de emissies door gebruik van fossiele brandstoffen ook de emissies door cementproductie en andere toepassingen waarbij kalksteen of dolomiet gebruikt wordt, van niet-energetisch gebruik van brandstoffen in de ijzer- en staalproductie en in de basischemie (bijv. ammoniakproductie) en de emissies door afblazen en affakkelen van ongebruikt gas dat vrijkomt bij de olie- en gaswinning. Mondiaal gezien dragen de laatste activiteiten ongeveer 10% bij aan de totale CO2-emissies (exclusief bosbranden). De zeer geringe CO2-emissies van ondergrondse kolenbranden in China en elders zijn ook meegenomen.
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving, J.G.J. Olivier
Berekeningswijze
De CO2-emissiecijfers voor 2009 en 2010 zijn gebaseerd op voorlopige schattingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie, waarbij gebruikt gemaakt is van de recent door de oliemaatschappij BP gepubliceerde energiestatistieken (BP, 2011). Voor andere bronnen zijn de CO2-emissiecijfers gebaseerd op cijfers voor productie van cement, kalk en ammoniak tot en met 2010 van US Geological Survey (USGS, 2011), met uitzondering van cementproductie voor China in 2010 waarvoor nationale statistieken gebruikt zijn. Daarnaast is gebruik gemaakt van recente statistieken voor staalproductie (WSA, 2011) en voor affakkelen en afblazen van gas (NOAA/NCDC, 2011) In de berekeningen zijn de nieuwe standaard IPCC-emissiefactoren voor CO2 gebruikt (IPCC, 2006).

De CO2-emissies voor de periode 1970 tot en met 2008 zijn gebaseerd op cijfers uit de EDGAR 4.2 studie van het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie en het PBL, waarbij ondermeer gebruik is gemaakt van de statistieken voor energiegebruik van het Internationaal Energie Agentschap (IEA, 2010) en de nieuwste richtlijnen voor de methoden voor berekening van de uitstoot van broeikasgassen en de nieuwe standaard emissiefactoren uit 2006 (IPCC, 2006).
CO2-emissies van ontbossing/landgebruik zijn niet meegenomen. Dit betreft bos- en veenbranden, biologische afbraak van overblijvende biomassaresten na verbranding en biologische afbraak van veen in deels gedraineerde veengronden. Voor de trend in alle CO2-emissies, inclusief bronnen als cementproductie, bosbranden en ontbossing, veenbranden en biologische afbraak van biomassaresten, zie:Mondiale koolstofdioxide-emissie per sectorDe emissies van alle bronnen van broeikasgassen, inclusief methaan, lachgas en fluorhoudende gassen, wordt toegelicht in:Mondiale broeikasgasemissies
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Andere variabelen
CO2 per eenheid van bruto binnenlands product
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks in juni
Achtergrondliteratuur
J.G.J. Olivier, G. Janssens-Maenhout, J.A.H.W. Peters en J. Wilson (2011). Long-term trend in total global CO2 emissions; 2001 report. PBL publicatienummer 500253004. PBL Netherlands Environmental Assessment Agency (PBL), Bilthoven, Juli 2011.
Opmerking
Annex I-landen in het VN-Klimaatverdrag: landen met een jaarlijkse rapportageverplichting van hun emissies, ook wel de geïndustrialiseerde landen of meer ontwikkelde landen genoemd, bestaande uit: landen in 1990 horend tot de OESO, deze worden ook wel "Annex-II-landen" genoemd (blauwtinten in de figuur); Economieën In Transitie: Oost-Europese landen en landen van de voormalige Sovjet-Unie (groentinten in de figuur). Annex B-landen in het Kyoto Protocol: landen met een bindende limiet van hun emissies in de periode 2008-2012. Dit zijn dezelfde landen als de Annex I-groep, behalve Turkije, Kazachstan en Wit-Rusland, die geen emissielimiet hebben. Daarnaast hebben de VS besloten het Protocol niet te ratificeren.De 'niet-Annex I-landen' zijn dus de overige landen, ook wel ontwikkelingslanden genoemd (roodtinten in de figuur). Deze hebben alleen een meer algemene periodieke rapportageverplichting over hun gevoerde klimaatbeleid (ongeveer eens per 4 jaar).

Internationaal transport (bruin in de figuur) is de totale uitstoot van internationale luchtvaart en scheepvaart, die niet tot een landtotaal wordt gerekend.
Betrouwbaarheidscodering
De onzekerheid in de emissies van de meeste bronnen van verbranding van fossiele energie wordt geschat op gemiddeld circa 5%. Voor de geïndustrialiseerde landen die deel uitmaken van Annex I van het Kyoto Protocol, zijn de totale CO2-emissies per land in EDGAR 4.2 in het algemeen binnen 3% van de officieel door de landen zelf gerapporteerde emissies, met uitzondering van enkele Economieën in Transitie.
De emissies van de meeste ontwikkelingslanden worden als minder zeker geschat, circa 10% onzekerheid. De onzekerheid in de emissietrends is meestal echter minder groot. Een uitzondering is internationale scheepvaart en luchtvaart, waarvan de emissies een veel grotere onzekerheid hebben, omdat in nationale energiestatistieken soms verschillende definities voor zogenaamde 'marine bunkers' en internationale luchtvaart worden gebruikt.De BP-raming voor recente jaren lijkt redelijk betrouwbaar. Op basis van eerdere BP-cijfers werd de toename voor 2005 op 3,3% geschat. Met de later verschenen IEA-cijfers voor 2005 was dit 3,2%. Voor 2004 was het verschil ook slechts 0,1%. Per land kunnen de onzekerheden groter zijn, vooral bij landen met een groot aandeel in de internationale scheepvaart (zogenoemde bunkerbrandstof) en met een groot aandeel in brandstofgebruik voor non-energetische doeleinden. Daarnaast zijn energiecijfers voor snel veranderende landen als China minder nauwkeurig dan die van de traditionele industrielanden in de OESO.Andere recente analyses van het gebruik van fossiele brandstoffen en cementproductie suggereren dat de onzekerheid in de CO2-emissies voor de VS circa 2 tot 3% kan zijn en mogelijk 15 to 20% voor China (Gregg et al., 2008). Deze schatting voor China is echter gebaseerd op de revisies van de energiestatistieken voor de overgangsperiode eind jaren '90 en zou dus wellicht niet op de meer recente statistieken van toepassing kunnen zijn. Gebaseerd op de revisies van emissieschattingen van de IEA schat het PBL de onzekerheid in de voorlopige emissieschattingen voor China op circa 10%.Opgemerkt wordt, naar aanleiding van de 10% toename in kolengebruik in 2010 in China, zoals gerapporteerd door BP, dat het Chinese nationaal bureau voor statistiek een toename in het kolengebruik van 5,9% en in de kolenproductie van 8,9% rapporteert. In vergelijking met de toename van elektriciteitsproductie van 11,6% en staalproductie van 9,6%, die ook gerapporteerd wordt, is het getal van 5,9% aan de lage kant, maar dat zou ook kunnen liggen aan het gebruik van verschillende eenheden (energie-inhoud of in ton product).

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Mondiale CO2-emissies door gebruik van fossiele brandstoffen en cementproductie per regio, 1990-2010 (indicator 0533, versie 06,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.