Vegetatie van de heide, 1999-2020

Het aantal kenmerkende plantensoorten in heide neemt af, met name in gebieden met hogere stikstofdepositie.

Kenmerkende soorten

Het aantal plantensoorten in heide-proefvlakken neemt enigszins toe. Maar het aantal soorten dat kenmerkend is voor open natuurgebieden neemt daarin juist af (tabblad Soortenrijkdom). Dat laatste is het geval in zowel droge heide als vochtige heide. Voorbeelden van kenmerkende soorten die afnemen zijn klein warkruid en bruine snavelbies (zie tabblad Soortenrijkdom waarin ook de trends van afzonderlijke soorten staan).

Bomen, struiken en grassen

De toename van het aantal plantensoorten komt doordat het aantal soorten dat niet kenmerkend is voor heide toeneemt, waaronder boomsoorten. De bedekking van bomen en struiken in de heide is toegenomen in de laatste twintig jaar (tabblad Bomen, struiken en grassen). Voorbeelden van toenemende boomsoorten zijn ruwe berk, zachte berk en grove den. In de jaren '80 en '90 was er sprake van sterk toenemende vergrassing van de heide, maar het aandeel grassen neemt in de laatste twintig jaar niet verder toe (tabblad Bomen, struiken, grassen). De bedekking met grassen is nog hoog (ruim 30%) en het aandeel van één van de meest voorkomende grassoorten (pijpenstrootje) neemt nog wel toe.

Oorzaken

De afname in het aantal kenmerkende soorten is waarneembaar in heidegebieden met een stikstofdepositie hoger dan 2500 mol/ha/jaar. Dat komt overeen met onderzoek waarin is aangetoond dat heidevegetatie zelfs al bij aanzienlijk lagere stikstofdepositie achteruitgaat (van Dobben et al. 2012; Wamelink et al. 2021).

De afname in het aantal kenmerkende soorten komt niet door de klimaatopwarming, want het aantal warmteminnende soorten neemt minstens zo sterk af als het aantal koudeminnende soorten.

Beheersmaatregelen zijn nodig om dit halfnatuurlijke landschap in stand te houden, maar de te hoge stikstofdepositie bemoeilijkt de instandhouding. Terreinbeheerders proberen de vergrassing en het dichtgroeien met bomen en struiken. Daartoe werd tot voor enige jaren in de heideterreinen op aanzienlijk schaal geplagd. Op geplagde locaties stijgt het aantal kenmerkende soorten, met name in vochtige heide; het effect ervan ebt langzaam weer weg (tabblad Invloed van plaggen). Na enige tijd moet het plaggen dan weer worden herhaald. Grootschalig plaggen is echter nadelig voor de fauna van heide en is als beheersmaatregel inmiddels op zijn retour. Chopperen kan een goed alternatief zijn. Daarbij wordt de vegetatie en de strooisellaag verwijderd, maar niet de humusrijke bodemlaag daaronder. Verder worden heideterreinen bekalkt, wordt er boomopslag verwijderd en worden ze begraasd met schapen, koeien en paarden om een meer soortenrijke vegetatie te verkrijgen.

Andere soortgroepen

Ook de fauna gaat achteruit in heide en ook daarbij is de afname sterker bij een stikstofdepositie hoger dan 2500 mol/ha/jaar. De afname van de fauna is ook waarneembaar bij stikstofdepositie lager dan 2500 mol/ha/jaar.

Beschrijving heide

Heide was indertijd een belangrijk onderdeel van het landbouwsysteem, waarbij de heide werd beweid met schapen, koeien en paarden en de mest op de akkers werd gebruikt. Het oppervlak aan heide bedroeg in 1833 ongeveer 600.000 ha. Door ontginning en bebossing is daarvan in anderhalve eeuw zeer veel verdwenen. Tegenwoordig is er nog circa 50.000 ha heide over. Recent wordt er weer bos gekapt om heide terug te krijgen.

Bronnen

  • Dobben, H.F. van, R. Bobbink, D. Bal en A. van Hinsberg (2012). Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Alterra-rapport 2397. Alterra, WUR, Wageningen.
  • Duuren., L. van, T. van der Meij, M. Rijken, M. van Veen en A. van Strien (2008). Botanische veranderingen in Nederlandse natuurgebieden. De Levende Natuur 109:9-12.
  • Wallis de Vries, M., K. Huskens, J. J. Vogels, R. Versluijs, R. Loeb, E. Brouwer en R. Bobbink (2018). Alternatieven voor plaggen van natte heide - Effecten op middellange termijn. Rapport nr. 2018/OBN221-NZ, VBNE, Driebergen.
  • Wereld Natuur Fonds (2020). Living Planet Report Nederland. Natuur en landbouw verbonden. WNF, Zeist.
  • Wamelink, G.W.W, P.W. Goedhart, H.D. Roelofsen, R. Bobbink, M. Posch en H.F. van Dobben (2021). Relaties tussen de hoeveelheid stikstofdepositie en de kwaliteit van habitattypen. Rapport 3089, Wageningen Environmental Research, Wageningen.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Vegetatie heide
Omschrijving
Veranderingen in de vegetatie van heide
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
Vanaf 1999 worden de ontwikkelingen in de vegetatie van een aantal begroeiingstypen onderzocht met behulp van het Landelijk Meetnet Flora. Daarin wordt in circa tienduizend vaste proefvlakken van ongeveer 25-50 m2 om de 3 á 4 jaar van elke plantensoort het bedekkingspercentage geschat. In deze indicator zijn alleen de proefvlakken in droge en vochtige heide op hoge zandgronden onderzocht. Onder vochtige heide vallen ook hoogveengebieden. Ongeveer 19% van de proefvlakken in vochtige heide ligt in afgetakeld, ontwaterd of levend hoogveen of in veenputten. De vegetatie-opnamen zijn gemaakt door professionele veldmedewerkers in opdracht van de provincies. Door de opnamen in de tijd te vergelijken kunnen trends worden bepaald in de bedekking van afzonderlijke soorten en van soortgroepen, zoals grassen. Er zijn inmiddels 6 meetronden achter de rug. De bedekkingspercentages van alle boom- en struiksoorten zijn opgeteld per opname. Dwergstruiken zoals struikheide en kruipwilg zijn daarbij niet meegerekend. Bij grassen zijn ook de zeggen, russen en biezen meegerekend. Het aantal soorten is bepaald door alle soorten per opname te tellen, maar zonder uitheemse soorten. Om het aantal kenmerkende soorten in heide-opnamen te tellen zijn alleen de soorten per opname meegerekend die vaker in open natuurgebieden (duinen, heide en halfnatuurlijke graslanden) voorkomen dan in bossen, moeras of agrarisch gebied. Er zijn verschillende methoden om de kenmerkendheid te bepalen; hier is gekozen voor de zogenaamde Indval-methode (Cáceres & Legendre, 2009).Er zijn 52 voor open natuurgebieden kenmerkende soorten die minstens 10 keer zijn waargenomen in proefvlakken van het Landelijk Meetnet Flora in heide. In de tabel met trends van afzonderlijke soorten staat per soort vermeld of het om een kenmerkende soort gaat.Trends in de gesommeerde bedekking van soortgroepen zijn berekend met een statistisch model met meetronde en meetlocatie-effecten en getoetst met behulp van een op bedekkingsgegevens toegespitste methode (betaregressie; zie Irvine et al. 2019). Datzelfde geldt voor de trends in bedekking van afzonderlijke soorten, waarvan tevens de trends in presentie zijn berekend. Trends in het aantal soorten en aantal kenmerkende soorten zijn ook berekend met meetronde en meetlocatie-effecten in het model, maar getoetst met een methode die uitgaat van normaal verdeelde residuen.Alle berekeningen zijn uitgevoerd met JAGS (een Bayesiaanse methode) en R.StikstofOm de meetpunten in twee groepen van verschillend stikstofdepositie-niveau te kunnen opdelen, is voor de jaren 1981 tot en met 2005 de depositie (NHx + NOy mol per hectare per jaar) bepaald op een schaal van 5x5 kilometer, en voor recenter jaren (2006-2017) op 1x1 kilometer (bron: RIVM; zie ook Stikstofdepositie, 1990-2020). In dat laatste geval is daaruit eerst het gemiddelde per hok van 5x5 kilometer per jaar berekend, waarna voor alle hokken een gemiddelde stikstofdepositie over de gehele periode 1981-2017 is berekend. Vervolgens zijn de 5x5 km-hokken verdeeld over twee groepen op basis van dit gemiddelde; de grens tussen de twee niveaus is gelegd bij 2500 mol/ha/jaar (35 kg/ha/jaar; 1 mol stikstof = 0,014 kilogram). Deze indeling is gelijk aan die in de indicator over de fauna van heide (1134).KlimaatWarmte- en koudeminnende soorten zijn geselecteerd op basis van de Species Temperature Index (STI) berekend door Sparrius e.a. (2018). Soorten met STI > 8 zijn hier als warmteminnend beschouwd; soorten met STI < 7 als koudeminnend.
Basistabel
De download data bevatten ook een tabel met de trends van afzonderlijke soorten. Daarin zijn alleen soorten opgenomen met een niet erg onzekere trendschatting.
Geografische verdeling
Hoge zandgronden
Verschijningsfrequentie
Eens in de 3 -4 jaar
Achtergrondliteratuur
Cáceres, M. de en P. Legendre (2009). Associations between species and groups of sites: indices and statistical inference. Ecology 90 (12): 3566-3574.
Opmerking
CBS (2022). Meetprogramma's voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2021. CBS, Den Haag.
Betrouwbaarheidscodering
Irvine, K.M., Wright, W.J., Shanahan, E.K en T.J. Rodhouse (2019). Cohesive framework for modelling plant cover class data. Methods in Ecology and Evolution 10: 1749-1760.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
07
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Vegetatie van de heide, 1999-2020 (indicator 1547, versie 07,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.