Natuurareaal op het land 1900-2012

De oppervlakte heide en half-natuurlijk grasland is afgelopen eeuw sterk afgenomen door ontginningen en landbouwintensiveringen. Daarentegen is de hoeveelheid bos afgelopen eeuw wel enigszins toegenomen. Het totaal areaal natuur op het land, met name de half-natuurlijke graslanden neemt door natuurontwikkeling sinds 1990 weer toe.

Bosareaal neemt al een eeuw toe

Door bebossing van heidegronden zijn in de eerste helft van de 20ste eeuw grote boscomplexen met vooral naaldhout ontstaan. Ook na 1990 heeft de rijksoverheid de bosuitbreiding actief gestimuleerd omdat er een grote behoefte was aan extra recreatieve mogelijkheden, aan een vergroting van de oppervlakte natuur en aan hout als grondstof (LNV 1993). Bossen werden aangelegd op landbouwgronden of voor de Randstadgroenstructuur. Deze nieuw aangelegde bossen zijn vrijwel allemaal gemengde loofbossen met inheemse boomsoorten. De laatste jaren zijn anderzijds ook weer enkele duizenden ha bos omgevormd in heideterreinen.

Heide en hoogveen areaal geminimaliseerd maar neemt door natuurbeleid weer toe

In 1833 bedroeg de totale oppervlakte heide 600.000 ha. Vanaf die tijd is de oppervlakte snel afgenomen. In de tweede helft van de 19e eeuw begon men heide- en stuifzandgebieden te bebossen voor de mijnbouw. Ook begon men met de verdeling van de markegronden, de gemeenschappelijke gronden van de grotere boeren, om deze te kunnen ontginnen. Rond 1900 was er nog 450.000 ha heide (inclusief hoogveen) over. De grootste vermindering van de oppervlakte heide vond plaats in de crisistijd na 1930 toen de heide grootschalig werd ontgonnen voor landbouwgrond. Nadat in de jaren zestig de ontginningen gestopt waren, veroorzaakte het achterwege blijven van het traditionele landgebruik natuurlijke verruiging en bosopslag waardoor het areaal heide nog verder afnam. In 1990 was er nog ca. 50.0000 ha heide (inclusief hoogveen) over.
Het hoogveen is vooral verdwenen als gevolg van turfwinning en ontwatering. In 1900 bedroeg het areaal hoogveen ongeveer 90.000 ha, waarvan in 2012 nog circa 6.000 ha (LGN7) over was. De oppervlakte levend hoogveen, waar nog veenvorming optreedt, is in Nederland zeer beperkt. Het Bargerveen, het Witterveld en fragmenten in de Peel zijn voorbeelden van gebieden waar levend hoogveen aanwezig is.

Kruidenrijke graslanden van landbouw naar natuurbescherming

Hoewel bijna alle graslanden in het begin van de 20e eeuw in landbouwkundig gebruik waren, was de plantengroei kruidenrijker en structuurrijker dan het huidige agrarisch grasland. De zeer soortenrijke kalkgraslanden, heischrale graslanden, blauwgraslanden, dotterbloemhooilanden en stroomdalgraslanden zijn door de landbouwintensiveringen inmiddels zeer zeldzaam geworden. Zelfs kamgrasweide - dat tot omstreeks 1960 het meest algemeen voorkomende graslandtype was - valt nu bijna geheel onder de natuurbescherming (Kruijne et al., 1963; Weeda et al., 2002). We noemen deze graslanden nu half-natuurlijke graslanden. Het areaal van deze half-natuurlijke graslanden neemt sinds 1990 weer toe door natuurontwikkeling in de uitbreiding van het natuurnetwerk.

Wat is natuur in Nederland?

Natuur is 'dat wat de mens om zich heen ziet als niet door hem gewijzigd' (www.vandale.nl). Uit deze omschrijving vloeit voort dat natuur heel verschillend kan worden gezien en ervaren. Er wordt verschillend gedacht over wat wel of geen natuur is. Vaak worden de spontane vestiging en zelfordening van planten- en diersoorten als scheidend criterium genomen. Een ingezaaid grasland is dan geen natuur, maar de spontane vestiging van soorten ('onkruid') in akkers wel. Uitgestrekte heidevelden, bijv. op de Veluwe, zijn het resultaat van historisch landgebruik, maar de planten- en diersoorten van de heide hebben zich er zonder directe sturing door de mens gevestigd en uitgebreid. Een heide blijft echter in veel gevallen geen heide als de mens niet op een zeker moment ingrijpt en daarmee ontwikkeling naar bos tegengaat. Daarom wordt de term 'half-natuurlijk' gebruikt voor natuur waarbij de mens de spontane ontwikkeling beïnvloedt door op zijn tijd in te grijpen door bijvoorbeeld te maaien of te plaggen of opslag te verwijderen. Deze beïnvloeding kan variëren in frequentie en intensiteit. Als er sprake is van een combinatie met andere functies, waarbij natuur geen hoofd- maar nevenfunctie is, zoals agrarische productie, commerciële bosbouw of intensieve recreatie, dan wordt de term 'multifunctionele natuur' gebruikt.
Spontane vestiging van planten- en diersoorten komt overal voor. Door intensivering van het landgebruik voor de productiefunctie zijn veel soorten uit het agrarisch gebied verdwenen. In natuurgebieden wordt getracht het leefgebied van deze soorten te beschermen en in stand te houden, indien nodig ten koste van andere functies. In deze indicator is aan de hand van kaarten het areaal natuur in natuurgebieden voor de ecosysteemtypen bos, heide, open duinen, moeras en half-natuurlijk grasland berekend. Het oppervlaktewater is in deze indicator niet meegenomen.

Beleid Natuurnetwerk Nederland

Het Nationale Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan van het ministerie van LNV. Het doel is de achteruitgang van het areaal aan natuur en van de biodiversiteit te stoppen door een ruimtelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden te creëren. Dit wordt gedaan door natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden met faunapassages zodat meer soorten een geschikt leefgebied vinden en populaties van veel soorten duurzaam kunnen voortbestaan. Grote eenheden natuur zijn tevens gunstig om water- en milieucondities te verbeteren. Natuurgebieden worden vergroot en met elkaar verbonden door verwerving, inrichting en beheer (natuurontwikkeling) van aangrenzende en tussenliggende landbouwgronden. Deze nieuwe natuur bestaat vooral uit half-natuurlijke graslanden en weidevogelgraslanden en in mindere mate uit moeras, bos en heide.


In 2013 zijn in het Natuurpact afspraken gemaakt tussen Rijk en provincies over het natuurbeleid en de realisatie van het natuurnetwerk. Hoewel de realisatie van het natuurwerk is gedecentraliseerd naar provincies is het nog steeds een belangrijk onderdeel van de Rijksnatuurvisie uit 2014.

Bronnen

  • Kruijne, A.A., D.M. de Vries & H. Mooi, (1963). Bijdrage tot de ecologie van de Nederlandse graslandplanten. Verslagen van Landbouwkundige onderzoekingen 696. Wageningen
  • Min. EL&I, (2013). Kamerbrief Natuurpact, kenmerk DGNR-NB / 13157005 Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Bijlage Natuurpact.
  • Min. EZ (2014). Natuurlijk verder; Rijksnatuurvisie 2014, Ministerie van Economische zaken, Den Haag.
  • Sanders, M.E., R.J.H.G Henkens, J.A. Veraart, I. Woltjer, J.G.M. van der Greft-van Rossum & J. Clement (2016). Kansen voor ontwikkeling van robuuste natuur in Nederland . Wageningen, Wageningen Environmental Research, Rapport 2748.
  • Schaminee, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff. (1995). De vegetatie van Nederland 2 Plantengemeenschappen van wateren, moerassen en natte heiden. Opulus Press, Uppsala.
  • Smidt J.T. de (1975). Nederlandse heidevegetaties. Proefschrift Utrecht
  • Weeda, E.J., J.H.J. Schaminée & L. van Duuren (2002). Atlas van plantengemeenschappen in Nederland. Deel 2 Graslanden, zomen en droge heiden.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Natuurareaal 1900 - 2012
Omschrijving
Areaal ecosystemen bos, heide, moeras, grasland en open duin in 1900, 1990 en 2012
Verantwoordelijk instituut
Wageningen Environmental research
Berekeningswijze
De volgende bronnen van areaalgegevens zijn gebruikt:- 2012: LGN7 databestand (WEnR)- 1990: BN1990rev databestand (WOT, WEnR)- 1900: HGN-1900 databestand (WEnr).De arealen van de databestanden zijn opgeteld per ecosysteem: bos, heide, moeras, open duin en half-natuurlijk grasland.
Gegevens over oppervlakten zijn bedoeld als indicatie. Het oppervlak is erg afhankelijk van schaal van de kaarten en de definities van de ecosysteemtypen en daarom lokaal soms erg moeilijk met elkaar te vergelijken.
Voor de arealen van 2012 is LGN7 gebruikt. De LGN legenda-eenheden zijn als volgt toegekend aan deze ecosystemen:Moeras omvat de volgende legenda-eenheden: Overige moerasvegetatie (41) en Rietvegetatie (42). _ Heide omvat in deze analyse de legenda-eenheden, Open stuifzand en/ of rivierzand (35), Heide (36), Matig vergraste heide (37), Sterk vergraste heide (38) en Hoogveen (39). Er is een extra GIS-bewerking gedaan om het rivierzand niet mee te nemen in de analyse. Daarmee is een splitsing aangebracht van de terreinen met het type Open stuifzand en/of rivierzand (35) die liggen binnen het FGR-type Rivierengebied en daarbuiten. Terreinen die liggen binnen het Rivierengebied zijn niet meegenomen in de analyse. Duinheide (34) is vanwege gebiedsgrootte op ecosysteemniveau ingedeeld bij 'open duin'.- Bos omvat in deze analyse de legenda-eenheden Loofbos (11), Naaldbos (12), Bos in hoogveengebied (40) en Bos in moerasgebied (43).- Open duin omvat de eenheden: open zand in kustgebied (31), duinen met lage vegetatie (32), duinen met hoge vegetatie (33), duinheide (34).- Soortenrijk grasland omvat de legendaeenheden: natuurlijk grasland (45 ) en kwelders (30). Omdat bij de natuurgraslanden van LGN ook het agrarisch natuurbeheer is meegenomen, hebben we alleen de natuurgraslanden meegenomen die binnen de natuurtypen van de IMNAB-beheertypenkaart lagen. Agrarisch natuurbeheer is immers tijdelijk.

In 1990 ging men uit van ca 304.000 ha bos en ca 144.000 hectare overig natuurlijk terrein wat neerkomt op ongeveer 450.000 hectare bestaand bos en natuur (CBS, 1989 en LNV, 1990). In de Basiskaart Natuur uit 1990 kwam men echter tot 384.000 hectare bos en tot 163.000 hectare overig natuurlijk terrein wat neerkomt op 547.000 hectare bestaand bos en natuur (Hazeu et al., 2011). Dit verschil wordt verklaard door de kaartschaal waardoor vele kleine bosgebieden niet mee tellen, de definitie van half-natuurlijke graslanden en verschillende bronnen van gegevens.
Basistabel
LGN7 2012 (WEnR), HGN 1900 (WEnR) en BN1990rev (WOT N&M en WEnR)
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Vijfjaarlijks; afhankelijk van update LGN
Achtergrondliteratuur
CBS, 1992. Bodemstatistiek 1989. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen.
Hazeu, G.W., C. Schuiling, G.J. Dorland, G.J. Roerink, H.S.D. Naeff & R.A. Smidt (2014). Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland versie 7 (LGN7); Vervaardiging, nauwkeurigheid en gebruik, Alterra-rapport 2548. Alterra Wageningen UR.
Hazeu, G.W., H. Kramer, J. Clement, W.P. Daamen (2011). Basiskaart Natuur 1990rev,.WOt-werkdocument 218, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur en Milieu.
Knol, W.C., H. Kramer & H. Gijsbertse. 2004. Historisch Grondgebruik Nederland; een landelijke reconstructie van het grondgebruik rond 1900. Alterra-rapport 573. Alterra Wageningen UR.
LNV, 1990. Natuurbeleidsplan 1990. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Den Haag.
Meij, T. van der en L. van Duuren (2000). Veranderingen in oppervlakten van natuurtypen tussen 1950 en 1990. Kwartaalbericht Milieustatistieken 2000-2. CBS. Voorburg/Heerlen.
Betrouwbaarheidscodering
C.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Natuurareaal op het land 1900-2012 (indicator 1590, versie 01,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.