Megabedrijven in de landbouw, 1999-2011

U bekijkt op dit moment een afgesloten indicator. Deze indicator wordt niet meer bijgewerkt. De reden hiervoor staat hieronder vermeld. De archiefversies van deze indicator (indien aanwezig) zijn nog wel beschikbaar.

Deze indicator wordt niet meer geactualiseerd. De informatie is verouderd. Informatie over de ontwikkeling van bedrijfsgrootte, spreiding en ontwikkeling van de veestapel is onder meer te vinden in de onderstaande indicatoren:

Het aantal megabedrijven in de landbouw in Nederland is sinds 1999 ruimschoots verdubbeld. In 2011 telde Nederland 1941 megabedrijven (> 500 Nederlandse grootte-eenheid), waarvan bijna 1400 in de tuinbouwsector.

Aantal megabedrijven neemt gestaag toe

In de afgelopen twaalf jaar is het totaal aantal megabedrijven in Nederland met 986 bedrijven toegenomen van 955 naar 1941: ruimschoots een verdubbeling in deze periode. Gemiddeld komen er per jaar ruim 80 megabedrijven bij. Ook in de periode van 2009 tot 2011 kennen alle gespecialiseerde bedrijfstypen nog steeds een groei van het aantal megabedrijven. Vooral de toename bij de hokdierbedrijven (65 bedrijven) in deze periode valt op: deze is veel sterker dan in de tien jaar die daaraan voorafging. In de tuinbouw zijn er sinds 2009 77 bedrijven bijgekomen. In dezelfde periode is de toename in de akkerbouw (7 bedrijven), de blijvende teelt (29) en de graasdierhouderij (11) beperkt gebleven. Het aantal gemengde megabedrijven neemt af.

Totaal aantal agrarische bedrijven daalt nog steeds

Omdat het totaal aantal agrarische bedrijven nog altijd daalt, neemt het relatieve aandeel van de megabedrijven des te meer toe. Bedrijven groter dan 500 Nederlandse grootte-eenheid (nge) worden gezien als megabedrijven. De nge-berekening is vanaf Landbouwtelling 2010 vervangen door een standaard opbrengstberekening. Voor de vergelijkbaarheid met voorgaande jaren zijn de inmiddels verouderde nge-factoren nog eenmaal toegepast op de Landbouwtelling 2011.

Tuinbouw en blijvende teelten hebben de grootste schaal

In Nederland kan 2,5% van de landbouwbedrijven als megabedrijf worden getypeerd; het voorkomen ervan is in sterke mate sectorgebonden. In 2011 waren er in de tuinbouw bijna 1400 megabedrijven. In de blijvende teelten zijn dit 220 bedrijven, terwijl het in de akkerbouw en de rundveehouderij slechts om een tiental bedrijven gaat. Bij tuinbouw en blijvende teelten zijn in de afgelopen jaren grote schaalsprongen gemaakt. Van de totale tuinbouwproductie vindt inmiddels bijna 70% plaats op megabedrijven; bij de blijvende teelten is dat nu 40%. Daarbij valt ook op dat de gemiddelde omvang van de bedrijven boven de 500 nge in de tuinbouw en blijvende teelten met respectievelijk 1406 en 1126 nge een stuk groter is dan bij de andere bedrijfstypen. Hierbij is de gemiddelde omvang tussen de 700 en 825 nge.

Flinke groei megabedrijven in intensieve veehouderij, afname bij gemengde bedrijven

Bij de hokdierbedrijven (varkens- en pluimveehouderij, ook wel intensieve veehouderij genoemd) is de toename tot 2009 beperkt gebleven: van 78 in 1999 naar 95 bedrijven in 2009.In de periode 2009 - 2011 zijn er echter 65 bedrijven van meer dan 500 nge bijgekomen. In 2011 vindt in deze sector 17% van de productie plaats op megabedrijven. Daaruit mag niet de conclusie getrokken worden dat stallen steeds groter worden. Het is goed denkbaar dat bij deze bedrijven de ontwikkeling van bedrijfsactiviteiten heeft plaatsgevonden op meer locaties. De afname van het aantal gemengde bedrijven met meer dan 500 nge is een bevestiging van de trend naar steeds meer gespecialiseerde bedrijven.

Nauwelijks megabedrijven in akkerbouw en bij graasdierbedrijven

Bij de akkerbouw en graasdierbedrijven blijft het aantal megabedrijven beperkt tot minder dan 1% procent. Hoewel het aantal megabedrijven iets is toegenomen, is de productieomvang op de megabedrijven min of meer gelijk gebleven. In de akkerbouw gaat het om 4,5% van de productie, bij de graasdierenbedrijven is dat bijna 2%.

Akkerbouwbedrijven

De grote akkerbouwbedrijven bevinden zich vooral in de echte akkerbouwgebieden zoals de provincies Zeeland, Groningen, Flevopolders en oostelijk Drenthe.

Tuinbouwbedrijven

Het kaartje met de verspreiding van alle bedrijven wordt gedomineerd door de tuinbouwgebieden. Deze bevinden zich traditioneel in het Westland, bij Aalsmeer, in de kop van Noord-Holland en rond Venlo. Maar er zijn ook nieuwe gebieden zoals Emmen, Noordoostpolder, Oost-Brabant en de Betuwe.

Blijvende teeltbedrijven

Megabedrijven voor blijvende teelten bevinden zich vooral in de provincie Noord-Brabant en Noord-Limburg; dit zijn fruitkwekerijen of boomteeltbedrijven. Ook in andere provincies komen ze voor zoals in het gebied rond Boskoop in Zuid-Holland.

Graasdierbedrijven

Megagraasdierbedrijven liggen vooral in het noorden van het land; verder ligt er verspreid over de andere provincies hier en daar een enkel megabedrijf, behalve in Zeeland en Zuid-Holland.

Hokdierbedrijven

Megabedrijven met intensieve veehouderij liggen vooral in oostelijk Noord-Brabant, Noord-Limburg en de Gelderse vallei. De toename van megabedrijven heeft ook in deze provincies plaatsgevonden, waarbij de meeste gemeenten met een toename in Noord-Brabant liggen.

Gemengde bedrijven

Gemengde megabedrijven bestaan uit een combinatie van twee of meer agrarische bedrijfstakken; het kan daarbij gaan om gewascombinaties, veeteeltcombinaties of veeteelt-gewas combinaties (de grootste groep). Ze komen vooral voor in Oost-Brabant en Noord-Limburg.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Megabedrijven in de landbouw,1999-2011
Omschrijving
Verspreiding en ontwikkeling van megabedrijven in de landbouw
Verantwoordelijk instituut
Jaap van Os en Han Naeff - Alterra Wageningen UR
Berekeningswijze
Megabedrijven zijn gedefinieerd als landbouwbedrijven met een economische omvang van meer dan 500 Nederlandse grootte-eenheden (nge). Deze grens is min of meer arbitrair. Het betreft landbouwbedrijven die duidelijk groter zijn dan een gezinsbedrijf. Een omvang van 500 nge levert onder normale omstandigheden voldoende werk en inkomen op voor zes tot tien volwaardige arbeidskrachten. De economische omvang wordt uitgerekend op basis van productievariabelen uit de landbouwtelling, die aangeven in welke omvang verschillende gewassen en diercategorieën aanwezig zijn. Deze worden vermenigvuldigd met nge-factoren per gewaseenheid of per dier. Het is mogelijk dat een bedrijf over meerdere vestigingen beschikt.
Basistabel
Het aantal megabedrijven per hoofdbedrijfstype per gemeente. Het hoofdbedrijfstype wordt eveneens bepaald op basis van de nge's. Zo wordt een bedrijf getypeerd als akkerbouwbedrijf als minimaal 2/3 van de nge van het bedrijf door de akkerbouwgewassen wordt geleverd.
Geografische verdeling
Gemeentelijke indeling in 2009 (van Bridgis).
Andere variabelen
Dezelfde berekening is ook gemaakt voor 1999 en 2009 zodat de ontwikkeling van de laatste twaalf jaar in beeld is gekomen.
Verschijningsfrequentie
De landbouwtelling wordt jaarlijks herhaald; op basis daarvan kan de ontwikkeling van het aantal megabedrijven ook jaarlijks bepaald worden. Vanaf 2010 wordt de nge-berekening niet meer geactualiseerd. Dit betekent dat deze indicator vanaf 2012 niet meer op de huidige manier kan worden geactualiseerd (zie ook onder Opmerking).
Achtergrondliteratuur
Gies, Edo, Jaap van Os, Tia Hermans en Rik Olde Loohuis (2007) Megastallen in beeld. Wageningen, Alterra-rapport 1581.
Raad voor het Landelijk Gebied (2006) Buitenbeentjes en Boegbeelden. Een advies over megabedrijven in de Nederlandse land- en tuinbouw. RLG advies 06/01, Utrecht.
Opmerking
De Nederlandse grootte-eenheden (nge)-factoren per diergroep en per gewastype worden vanaf de Landbouwtelling 2010 niet meer geactualiseerd. De huidige factoren zijn gebaseerd op de economische situatie van voor 2005. Ze geven een beeld van toegevoegde waarde die per diergroep of gewastype onder normale omstandigheden in de jaren 2002-2004 haalbaar was. Vanaf 2010 werkt LEI Wageningen UR, in aansluiting op Europese statistieken niet meer met nge, maar met standaardopbrengsten (SO). Dit betekent dat vanaf 2010 er geen standaardberekening is van de toegevoegde waarde, maar van de opbrengst van een bedrijf. Doordat de verhouding tussen opbrengst en toegevoegde waarde in verschillende sectoren sterk verschillend is, kan de 500 nge-grens niet zonder meer omgerekend worden naar een SO-grens. Voor deze versie van de indicator is nog eenmaal de nge-berekening toegepast op de landbouwtelling 2011.
Betrouwbaarheidscodering
A. Integrale enquête

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
02
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Megabedrijven in de landbouw, 1999-2011 (indicator 2074, versie 02,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.