Beschermde stads- en dorpsgezichten en wederopbouwgebieden, 1965-2017

Vanaf de inwerkingtreding van de Monumentenwet in 1961 tot eind 2017 zijn 472 beschermde stads- en dorpsgezichten aangewezen. In deze periode zijn 3 beschermde stads- en dorpsgezichten ingetrokken, voor het laatst in 1997. Eén gezicht is in procedure om aangewezen te worden als beschermd stads- en dorpsgezicht.
Voorts zijn in 2011 in het kader van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 30 'wederopbouwgebieden' van nationaal belang geselecteerd, die gezamenlijk de maatschappelijke dynamiek van de Wederopbouw van ons land na de Tweede Wereldoorlog verbeelden.

Veel aanwijzingen stads- en dorpsgezichten in steden, minder in landelijk gebied

Vanaf de inwerkingtreding van de Monumentenwet in 1961 tot eind 2017 zijn 472 beschermde stads- en dorpsgezichten aangewezen. In deze periode zijn 3 beschermde stads- en dorpsgezichten ingetrokken, voor het laatst in 1997. De provincie Zuid-Holland heeft met 66 de meeste beschermde gezichten, gevolgd door Fryslân met 64 en Noord-Holland met 52. Vanwege haar jonge geschiedenis kent de provincie Flevoland maar één rijksgezicht.

Van alle gemeenten heeft Sudwest Fryslan met 17 de meeste beschermde gezichten, gevolgd door Den Haag met 15, Rotterdam met 9 en Stichtse Vecht ook met 9. Groningen en Leeuwarden hebben er elk 8 en Arnhem, Westerveld, Amsterdam en Loppersum 7.

Landelijke gebieden met alleen natuurwaarden of landschappelijke kwaliteiten kunnen niet beschermd worden als gezicht. Wel kunnen landelijke gebieden er onderdeel van uitmaken wanneer er een duidelijke historisch-functionele en visuele relatie is met een bebouwingskern of bebouwingspatroon. Zo zijn de schootsvelden ten zuiden van de vestingstad Den Bosch onderdeel van het beschermde stadsgezicht, en is het polderlandschap van het molencomplex Kinderdijk-Elshout een beschermd dorpsgezicht.

Inventarisatie in jaren tachtig en negentig

In de periode voor de jaren '80 lag het accent vooral op de beeldkwaliteit van de gezichten. In de jaren tachtig werd de structuur meer en meer richtinggevend en werd behalve naar beeldkwaliteit ook gekeken naar opzet en typologie van een dorp, stad of stadsdeel. De verschuiving van beeld naar structuur heeft zijn doorwerking gehad in de definitie van het begrip stads- en dorpsgezichten in de herziene Monumentenwet 1988.

In de jaren negentig is begonnen met de inventarisatie van potentiële beschermde gezichten uit de bouwperiode 1850-1940. Een selectie hiervan is sinds 1991 aangewezen als beschermd gezicht. In het piekjaar 1991 zijn 76 beschermde gezichten aangewezen. In plaats van historisch gegroeide stads- en dorpskernen werden nu ook volledig ontworpen gebieden en bijzondere cultuurlandschappelijke ensembles zoals de landgoederenzone in Wassenaar en de militaire zone Grebbelinie beschermd.

Veranderingen in de beschermde stads- en dorpsgezichten

Sinds 2015 monitort de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de veranderingen die plaatsvinden in de rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt met de toestand van het gezicht zoals deze 5 jaar eerder was. Daarbij wordt alleen naar de wezenlijke veranderingen gekeken. Dit zijn de veranderingen die iets hebben aangepast aan het unieke karakter van het gezicht. Er zijn geen uitspraken gedaan over de positieve of negatieve waarde van een verandering. Een wezenlijke verandering kan dus ook een positieve verandering inhouden die geen afbreuk doet aan het gezicht. De omvang van wezenlijke veranderingen verschilt per gezicht. Sommige gezichten zijn gevoeliger voor kleine veranderingen dan anderen.
Voor de monitoring van veranderingen in de 470 rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten is een steekproef genomen van 76 gezichten. Deze zijn onder te verdelen in 6 verschillende  typen gebieden: de dichte stad (16 gezichten), de groene stad (10 gezichten), bebouwingsensembles (17 gezichten), het dorp (16 gezichten), landschap (15 gezichten), stadspark (2 gezichten).

Tussen 2011 en 2015 zijn er in totaal 34 wezenlijke veranderingen geconstateerd in 22 gezichten uit de steekproef. In sommige gezichten hebben dus diverse wezenlijke veranderingen plaatsgevonden, terwijl in meer dan 70% van alle gezichten in de steekproef geen enkele wezenlijke verandering heeft plaatsgevonden. Wezenlijke veranderingen zijn vooral geconstateerd in dorpen en dichtbebouwde steden. In dichtbebouwde steden is er sprake van veel nieuwbouw, in dorpen is er naast nieuwbouw ook sprake van veel sloop. Hoe multifunctioneler het gezicht, hoe meer veranderingen er hebben plaatsgevonden. De gezichten met veel groen dan wel bebouwing in landschappelijke context kennen de minste veranderingen. In groene steden en landschappen zijn weinig wezenlijke veranderingen in deze periode geconstateerd. Tweederde van de wezenlijke veranderingen vonden plaats in de bebouwde ruimte. Hier vinden meer veranderingen plaats en hebben de veranderingen een grotere impact op het karakter van het gezicht.

Wederopbouwgebieden

Tot de kenmerkende stads- en dorpsgezichten van nationaal belang behoren voorts de 30 zogeheten 'Wederopbouwgebieden', die in 2011 zijn geselecteerd in het kader van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Sindsdien hebben er geen wijzigingen plaatsgevonden in deze selectie. De gebieden zijn onderverdeeld naar wederopbouwkernen, naoorlogse woonwijken en landelijke gebieden. De kernkwaliteiten van deze gebieden zijn toegelicht in de Visie Erfgoed en Ruimte.

Veranderingen in wederopbouwgebieden

Ook voor de 30 wederopbouwgebieden heeft de RCE gekeken naar de wezenlijke veranderingen die iets hebben aangepast aan de kernkwaliteiten van het gebied. Deze veranderingen hebben niet perse een negatieve impact op het gebied. In sommige gevallen heeft er een weloverwogen verandering plaatsgevonden die als positief kan worden beschouwd.

Tussen 2011 en 2015 hebben 41 wezenlijke veranderingen plaatsgevonden in 18 van de 30 wederopbouwgebieden (60%).De meeste wezenlijke veranderingen hebben tussen 2011 en 2015 plaatsgevonden in de landelijke gebieden, 19 veranderingen in 6 van de 8 gebieden. Veranderingen in dit type gebied vallen relatief snel op door de openheid van het gebied en zijn daarom eerder van invloed op de kernkwaliteiten ervan. In de naoorlogse wijken vonden in totaal 16 veranderingen plaats in 8 van de 15 wederopbouwwijken. In de wederopbouwkernen zijn de minste wezenlijke veranderingen geconstateerd (6 veranderingen in 4 van de 7 kernen).

De meeste wezenlijke veranderingen hebben tot een aanpassing geleid in de structuur van de wederopbouwgebieden. In veel gevallen ging het om veranderingen die van invloed waren op de verhouding van bebouwd en onbebouwd gebied (13 veranderingen) en het silhouet van het gezicht (7 veranderingen). Het gaat vaak om vernieuwing (sloop/nieuwbouw) van verouderde woningen en herinrichtingen van de ruimte. Wezenlijke veranderingen van het type functie hebben vooral invloed op de functie zonering (10 veranderingen) en de overgang van privaat naar publiek (3 veranderingen). Veranderingen in het beeld van het gebied hebben vooral invloed op de zichtrelaties (5 veranderingen).

Beleidsdoelstellingen Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Deze indicator verwijst naar de volgende doelen en nationale belangen:

  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuur-historische waarden behouden zijn (leefbaar en veilig)
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuur-historische en natuurlijke kwaliteiten

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Beschermde stads- en dorpsgezichten
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Betrouwbaarheidscodering
Integrale waarneming.

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Beschermde stads- en dorpsgezichten en wederopbouwgebieden, 1965-2017 (indicator 2170, versie 03,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.