Elektriciteitscentrales: productie en milieudruk, 1980-2002

U bekijkt op dit moment een afgesloten indicator. Deze indicator wordt niet meer bijgewerkt. De reden hiervoor staat hieronder vermeld. De archiefversies van deze indicator (indien aanwezig) zijn nog wel beschikbaar.

Deze indicator wordt niet meer geactualiseerd. De indicator was opgesteld voor de monitoring van de doelen uit het convenant tussen overheid en de elektriciteitsproductiebedrijven. De doelen voor het jaar 2000 waren gehaald (zie indicatortekst in het archief).

De emissies van zwavel en stikstofoxiden van elektriciteitcentrales zijn in de periode 1980-2002 sterk afgenomen. De emissie van kooldioxide is sinds 1990 toegenomen.

Emissies van SO2 en NOx van elektriciteitscentrales sterk afgenomen

De emissiereductie van SO2 vond vooral plaats door ontzwaveling van rookgassen bij de kolencentrales. De emissiereductie van NOx is gerealiseerd door aanpassingen aan branders en vuurhaarden en katalytische rookgasreiniging bij op kolen draaiende elektriciteitscentrales (Energiened, 2003).Elektriciteitscentrales dragen respectievelijk voor zo'n 90 en 75% bij aan de totale emissies van SO2 en NOx door de energievoorziening.

CO2-emissie van elektriciteitscentrales vanaf 1990 toegenomen

De CO2-emissie in 2002 wordt geschat op 40 miljard kg, een toename van zo'n 5% ten opzichte van 1990. De opvallende afname van CO2-emissie van de elektriciteitscentrales in 1999 kende twee oorzaken. De belangrijkste oorzaak was dat de producenten in 1999 minder kolen inzetten voor de elektriciteitsproductie. Daarnaast is de Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers, 1998-2022 afgenomen door de toegenomen import van elektriciteit in 1999.Vanaf 2000 stagneerde de import van elektriciteit. De elektriciteitsproductie van de centrales nam weer toe door de gestaag groeiende vraag naar elektriciteit. Ook werden weer meer kolen als brandstof ingezet. Hierdoor nam de CO2-emissie van de elektriciteitscentrales na in de periode 2000 - 2002 met bijna 20% toe.

Beleid met betrekking tot emissies van elektriciteitsproductiebedrijven

De overheid en de elektriciteitsproductiebedrijven hebben een convenant afgesloten voor het reduceren van SO2- en NOx-emissies. In dit convenant zijn emissieplafonds voor elektriciteitscentrales afgesproken van 35 miljoen kg NOx en van 18 miljoen kg SO2 voor het jaar 2000. De uitstoot in 2000 kwam uit op 30,8 kton NOx en 14 kton SO2 waarmee beide afgesproken emissieplafonds gehaald zijn (EnergieNed 2003). De Convenantpartijen hebben inmiddels aangegeven dat voortzetting van het convenant voor de hand ligt voor SO2, daarnaast zijn de elektriciteitsproductiebedrijven betrokken bij het reduceren van NOx van alle grote industriële bronnen in Nederland via een systeem van emissiehandel.

Methodiek

De emissie van elders opgewekte energie, bijvoorbeeld eigen opwekking in de industrie, is niet in deze indicator opgenomen.

Bronnen

  • CBS (2002). Statline, Elektriciteitsbalans. CBS, Voorburg/Heerlen.
  • EnergieNed (2003). Resultaten van de bestrijding van SO2 - en NOx door de Nederlandse elektriciteitsproductiebedrijven, Arnhem.

Relevante informatie

  • Meer informatie over de productie en de milieudruk door de elektriciteitscentrales is te vinden op Statline (CBS). Recente emissiecijfers kunnen in detail bekeken worden op het Datawarehouse van de Emissieregistratie. Verder is via deze site informatie beschikbaar over de methodieken voor het bepalen van emissiecijfers en informatie over wijzigingen in methodieken.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
04
Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Elektriciteitscentrales: productie en milieudruk, 1980-2002 (indicator 0120, versie 04,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.