Hernieuwbare elektriciteit, 1990-2013

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

In 2013 bedroeg de productie van hernieuwbare elektriciteit 12 miljard kWh, of wel 10,1 procent van het totale elektriciteitsverbruik in Nederland. Dat is en 0,4 procentpunt minder dan in 2012. De elektriciteitsproductie uit biomassa daalde, de productie uit wind nam toe.

Toelichting bij de grafieken

De grafieken geven cijfers over de bruto productie van hernieuwbare elektriciteit als percentage van het totale bruto elektriciteitsverbruik. Daarnaast zijn de gegevens over windenergie en waterkracht genormaliseerd om zo de invloed van het weer op de cijfers te reduceren. Voor meer informatie hierover zie de technische toelichting.

Minder biomassa in centrales

De productie van elektriciteit uit biomassa is in 2013 met ongeveer een vijfde gedaald doordat elektriciteitscentrales 40 procent minder biomassa hebben mee gestookt. De daling van het meestoken werd onder andere veroorzaakt door het gedeeltelijk aflopen van subsidie. De elektriciteitsproductie uit biomassa via andere technieken, zoals afvalverbranding en biogas, bleef stabiel.

Windenergie groeit weer

De elektriciteitsproductie van windmolens nam in 2013 met 8 procent toe door uitbreiding van de capaciteit. De capaciteit van de Nederlandse windmolens steeg in 2013 met een kleine 300 megawatt tot ongeveer 2,7 duizend megawatt eind 2013. De uitbreiding was voor een belangrijk deel te danken aan het gereed komen van enkele grote parken met SDE-subsidie.
Het was voor het eerst sinds 2008 dat het windvermogen flink steeg. In 2013 kwam 45 procent van de productie van hernieuwbare elektriciteit uit windenergie.

Subsidies hernieuwbare energie

De MEP-subsidie (Milieukwaliteit elektriciteitsproductie) kon worden aangevraagd tussen juli 2003 en augustus 2006. Via de MEP werd de productie van hernieuwbare elektriciteit gesubsidieerd voor een periode van tien jaar. Indien projecten ook substantiële steun ontvingen van andere regelingen was de MEP-subsidieperiode korter.
Als opvolger van de MEP kunnen potentiële investeerders vanaf voorjaar 2008 SDE-subsidie (Stimulering Duurzame Energieproductie) aanvragen. De voorwaarden worden elk jaar aangepast. Het kabinet streeft ernaar om per subsidie-euro zoveel mogelijk hernieuwbare energieproductie te realiseren. De regeling heet nu SDE+. Belangrijke verschillen met de MEP zijn:

  • geen open einde, maar een vast subsidieplafond per kalenderjaar.
  • niet alleen hernieuwbare elektriciteit, maar ook hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte.
  • het jaarlijkse subsidiebedrag is afhankelijk van de marktprijs van gewone elektriciteit (of aardgas). Hoe hoger de elektriciteitsprijs, hoe lager de subsidie.


Inmiddels is al voor veel nieuwe projecten SDE-subsidie aangevraagd en toegekend. Slechts een deel van de SDE projecten met toegekende subsidie is al gerealiseerd (RVO, 2014),omdat realisatie projecten tijd vraagt, zeker bij grote projecten.

Bronnen

Relevante informatie

  • Meer informatie over hernieuwbare energie is te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Hernieuwbare elektriciteit
Omschrijving
Ontwikkeling van de bruto binnenlandse productie van hernieuwbare elektriciteit naar bron. De bruto productie wordt uitgedrukt als percentage van het totale bruto verbruik van elektriciteit.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
Het percentage in Nederland geproduceerde hernieuwbare elektriciteit is berekend door de bruto hernieuwbare elektriciteitsproductie te delen door het bruto elektriciteitsverbruik (inclusief netverliezen en het gebruik voor elektriciteitsproductie). Om de invloed van toevallige weersomstandigheden op de cijfers te reduceren wordt de productie van de windmolens en waterkracht genormaliseerd volgens een procedure uit de nieuwe EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie (Europees Parlement en de Raad, 2009). De genormaliseerde productie in bijvoorbeeld 2011 is daarbij berekend als de capaciteit in 2011 vermenigvuldigd met de gemiddelde productie per eenheid capaciteit in de afgelopen vijf jaar (wind) of vijftien jaar (waterkracht). De principiële uitgangspunten van de berekeningswijze staan in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie; update 2010 (Agentschap NL, 2010). Een nadere toelichting op de praktische invulling is te vinden in het rapport Hernieuwbare energie in Nederland 2013 (CBS, 2013).
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
In de StatLine-tabel Hernieuwbare elektriciteit; productie en vermogen (CBS, 2014b) worden de cijfers gepresenteerd op diverse wijzen. De binnenlandse productie van hernieuwbare elektriciteit per bron / techniek wordt uitgedrukt in miljoen kWh, in bruto elektriciteitsproductie als percentage van het bruto elektriciteitsverbruik, en in netto productie als percentage van het netto elektriciteitsverbruik. Ook worden in StatLine de niet-genormaliseerde cijfers gegeven.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Hernieuwbare energie in Nederland 2013 (CBS, 2013)
Hernieuwbare energie (CBS, 2014c). Korte onderzoeksbeschrijving.
Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie; update 2010 (Agentschap NL, 2010)
Betrouwbaarheidscodering
Integrale waarneming.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
33
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
32
versie‎
31
versie‎
30
versie‎
29
versie‎
28
versie‎
27
versie‎
26
versie‎
25
versie‎
24
versie‎
23
versie‎
22
versie‎
21
versie‎
20
versie‎
19
versie‎
18
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Hernieuwbare elektriciteit, 1990-2013 (indicator 0517, versie 25,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.