Gebruik van antibiotica in de veehouderij en resistentie, 1999 - 2019

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Sinds 2007 is het gebruik van antibiotica in de veehouderij flink afgenomen. Na de snelle daling van het gebruik is deze afgevlakt en stagneert sinds 2016. In 2019 was er weer daling in het gebruik ten opzichte van 2018 van ruim 15%. Veelvuldig gebruik van antibiotica leidt tot resistentie van bacteriën. Vanaf 2012-2013 neemt ook de resistentie duidelijk af. Dit is goed nieuws omdat in de veehouderij en de humane gezondheidszorg deels dezelfde antibiotica worden gebruikt, en dus een verlies aan werkzame antibiotica ook een risico voor de mens is.

Daling gebruik antibiotica zet door

Het EU-verbod om antibiotica als groeibevorderaar aan diervoeders toe te voegen is vanaf 1999 stapsgewijs ingevoerd, met een volledig verbod vanaf 2006. Omdat antibiotica daarna vaker gebruikt werden voor de behandeling van zieke dieren bleef het totale gebruik ongeveer gelijk. Daarna is het gebruik van antibiotica in de Nederlandse veehouderij, na een maximum in 2007, steeds verder afgenomen.
Sinds 2009 is het gebruik van antibiotica voor de veehouderij in 2019 met bijna 70% gedaald (MARAN-2020). Na een aanvankelijk snelle daling van het gebruik van antibiotica van 2009 tot 2012 is deze afgevlakt. In 2019 was er weer daling in het gebruik ten opzichte van 2018 van ruim 15%, vooral door een daling van het gebruik in de vleeskalverhouderij, een sector waar het gebruik nog steeds hoog is. Dit blijkt uit verkoopcijfers van de branchevereniging Veterinaire Farmacie (FIDIN).

Grote verschillen tussen sectoren en bedrijven

Uit de jaarlijkse monitoring van de Stichting Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) blijkt dat het aantal behandeldagen met antibiotica ten opzichte van 2009 het meest gedaald is bij vleeskuikens, namelijk ruim 70%. In de varkenshouderij was deze daling ruim 60% (SDa, 2020). In de vleeskalverhouderij was de daling het minst met 51%. Vleeskalverhouders en kalkoenhouders behandelden hun dieren in 2018 het vaakst, met respectievelijk 16,5 en 22 behandeldagen per jaar. Melkkoeien kregen met ongeveer 3 behandeldagen per jaar het minst vaak antibiotica toegediend.
De hoeveelheid verkochte antibiotica in gram per (kg levend) dier ligt in Nederland beneden het Europees gemiddelde en ver beneden het gebruik van antibiotica in landen als België, Italië en Spanje (EMA, 2019).
Alleen bij melkveehouders is sprake van een stabiel en verantwoord laag gebruik over een reeks van jaren volgens de criteria van de SDa (2019). Voor de overige veesectoren bestaat er een aanzienlijke variatie in het gebruik binnen de sector. Een verdere verlaging van het aandeel bedrijven dat de dieren vaak behandelt met antibiotica (veelgebruikers) is daar wenselijk (EZ, 2016; SDa, 2020). De daling van het percentage veelgebruikers van antibiotica, zoals gedefinieerd door de SDa, leek te stagneren. Omdat de criteria voor veelgebruik niet meer richtinggevend waren, heeft de SDa deze aangescherpt (SDa, 2019). Volgens de nieuwe criteria varieerde het percentage veelgebruikers in 2019 van 70% van de bedrijven met kalkoenen tot 0% van de bedrijven met melkvee. Met de sectoren zijn afspraken gemaakt over het terugdringen van het veelgebruik ten opzichte van 2017. Vergeleken met 2017 was in 2019 alleen in de vleeskalverhouderij het percentage veelgebruikers gedaald. (SDa, 2020). In de andere grote sectoren is het percentage veelgebruikers min of meer gelijkgebleven ten opzichte van 2017.

Bacteriële resistentie tegen antibiotica in vee neemt af

Veelvuldig of onzorgvuldig gebruik van antibiotica in de veehouderij leidt tot bacteriële resistentie (Mevius, 2008). Na de daling van het gebruik is sinds 2012-2013 ook de resistentie duidelijk afgenomen bij alle diercategorieën (MARAN-2020). Antibioticaresistentie is het hoogst bij dieren die voor de vleesproductie worden gehouden. Een van de bacteriën die deze resistentie heeft ontwikkeld, is de indicator darmbacterie E. coli (zie onderstaande figuur). Het hoogste niveau van resistentie in deze bacterie doet zich voor bij vleeskalveren en vleeskuikens: ongeveer 20% van de E. coli bacteriën in deze dieren was in 2019 resistent tegen vier of meer groepen van antibiotica. In 2010 was de resistentie bij vleeskuikens nog meer dan 60%.

Het gebruik van antibiotica in de veehouderij is hoger dan in de humane gezondheidszorg. Nederland kent met ongeveer 10 standaarddoseringen per 1000 inwoners per dag het laagste gebruik binnen Europa bij mensen (ECDC, 2019) (zie ook technische toelichting). Ter vergelijking: het aantal standaarddoseringen per 1000 dieren in de intensieve veehouderij in 2019 loopt uiteen van ongeveer 10 voor vleesvarkens en 27 voor vleeskuikens tot 45 standaarddoseringen per 1000 dieren per dag voor vleeskalveren (berekening PBL op basis van SDa,2020).

Risico's voor de volksgezondheid

Mensen en dieren dragen bacteriën bij zich en van nature komt resistentie bij al deze bacteriën voor. Veel bacteriën zijn onschadelijk maar sommige kunnen ziekten veroorzaken. Het antibioticagebruik in de veehouderij brengt potentieel risico's voor de volksgezondheid met zich mee omdat veelvuldig en onzorgvuldig gebruik ertoe kan leiden dat ziekmakende bacteriën, resistent worden tegen veel gebruikte antibiotica. In de veehouderij en de humane gezondheidszorg worden deels dezelfde antibiotica gebruikt. Een beperktere beschikbaarheid van werkzame antibiotica bemoeilijkt de behandeling van infecties bij mensen.
De risico's zijn hoger voor mensen met een verlaagde weerstand. Sinds 2016 worden de voor de mens belangrijke zogenaamde derde en vierde generatie middelen nauwelijks nog gebruikt voor dieren.
Resistente bacteriën kunnen zich verspreiden van mens op mens, maar ook via dieren, voedsel en het milieu. Het risico van met voedsel overdraagbare besmetting neemt toe naarmate de hygiëne in de keuken meer te wensen overlaat. Voorbeelden zijn Salmonella en Campylobacter.

MRSA-bacterie

De meest bekende resistente bacteriën die zowel bij mensen als dieren voorkomen zijn de MRSA-bacterie en ESBL-producerende bacteriën. De MRSA-bacterie (ook wel ziekenhuisbacterie genoemd) is ongevoelig voor de zogenoemde beta-lactam-antibiotica, die belangrijk zijn voor de behandeling van ernstige infecties. Omdat de besmettelijkheid van de variant van MRSA die bij dieren wordt gevonden, minder is dan van de 'gewone' MRSA komen ernstige infecties bij mensen met verminderde weerstand (zoals in ziekenhuizen) zelden voor (Gezondheidsraad, 2015). Ongeveer 10-15% van het aantal humane MRSA-infecties (vooral huidinfecties) betreft de veegerelateerde variant van MRSA. Dit is duidelijk hoger dan in andere Europese landen (van Cleef et al., 2011). Ruim 60 procent van de veehouders in Nederland is besmet, evenals ongeveer 10 procent van hun gezinsleden (van Cleef, 2016). Buiten deze groep komt de veegerelateerde MRSA veel minder voor.

ESBL-producerende bacteriën

Ook ontstaat er risico voor de volksgezondheid als bij dieren resistentiegenen voorkomen in de darmbacteriën, bijvoorbeeld in E. coli, die overdraagbaar zijn naar darmbacteriën bij de mens. Dit zou kunnen plaatsvinden bij ESBL's (Extended Spectrum Beta-lactamases). ESBL's zijn enzymen in bacteriën die alle beta-lactam-antibiotica kunnen inactiveren. De genen die voor productie van deze enzymen zorgen, zijn relatief gemakkelijk overdraagbaar tussen bacteriesoorten. Dat maakt een snelle verspreiding mogelijk, onder meer van dier naar mens. De Gezondheidsraad (2015) beschouwt ESBL-producerende bacteriën als het grootste risico voor de volksgezondheid waar het gaat om antibiotica gerelateerde risico's.
Het voorkomen van humane besmettingen met ESBL-producerende bacteriën (risicogroepen zoals veehouders uitgezonderd) wordt voor meer dan 60 procent veroorzaakt door contact met andere mensen. Bijna een vijfde (19%) van de besmettingen loopt deze groep op via voedsel, acht procent door contact met huisdieren, vier procent door niet-beroepsmatig contact met vee en 3% via het milieu (Mughini-Gras et al., 2019). Toch blijven niet-menselijke bronnen van essentieel belang, want zonder deze bronnen zouden ESBL-bacteriën waarschijnlijk verdwijnen uit de menselijke populatie. Daarom blijft continue monitoring noodzakelijk. Bij veehouders is contact met vee waarschijnlijk de belangrijkste bron (ESBLAT 2018).
Antibioticaresistentie verspreidt zich in het milieu
Resistentie komt bij bacteriën in het milieu (bodem, water, lucht) van nature voor. Het gebruik van antibiotica voor mensen en dieren veroorzaakt echter ook verspreiding van resten van antibiotica en van resistente bacteriën en resistentiegenen in het milieu. Dit heeft als risico dat er zich in het milieu nieuwe resistenties kunnen ontwikkelen door mutaties en genoverdracht in de pool van resten van antibiotica en resistentiegenen. Het is niet bekend of het milieu in vergelijking met de hierboven genoemde risico's vanuit de veehouderij, een relevante route van overdracht van resistentie naar de mens vormt (Huijbers et al., 2015) (Lahr et al., 2019).
De overdracht van resistente bacteriën en resistentiegenen via het milieu naar de mens zou plaats kunnen vinden door verspreiding van stof uit stallen en via mest en afvalwater.
TNO heeft resten van antibiotica aangetroffen in grondwater dat tot 40 jaar oud is (Kivits et al., 2017). De omstandigheden waaronder deze resten zijn aangetroffen wijzen op dierlijke mest als bron. Uit metingen in Nederland blijkt dat voor sommige antibiotica de risicogrenzen in grondwater worden overschreden (Lahr et al., 2019). Behalve in mest worden resten van antibiotica ook aangetroffen in afvalwater en bodem. Ook worden resistente bacteriën en resistentiegenen aangetroffen in afvalwater (in bijna alle monsters zowel ongezuiverd als na zuivering) en in dierlijke mest (het meest in vleeskalvermest: 75% van de monsters) (Schmitt et al., 2017). Verdere verspreiding is opgetreden naar oppervlaktewater (Blaak et al., 2010) en bodem. Het voorkomen van antibioticaresten kan van invloed zijn op bodemfuncties van bacteriën en op concentraties van antibiotica in gewassen. Over de ecologische en landbouwkundige consequenties hiervan is nog veel onduidelijk (Singer et al., 2016) (Lahr et al., 2019). Ook is uit onderzoek in Nederland gebleken dat de hoeveelheid resistentiegenen in de bodem in de periode 1940-2008 is toegenomen (Knapp et al., 2010). Het onderzoek naar de ecologische risico's Bij de toelating voor antibiotica als diergeneesmiddelen wordt een afweging gemaakt van de baten en ecologische risico's. Om het middel te kunnen toelaten worden meestal risico-verminderende maatregelen voorgesteld (Lahr et al., 2019).

Gezondere dieren

De gezondheid van dieren is in de loop van de tijd waarschijnlijk verbeterd. Alhoewel exacte meetgegevens ontbreken, zijn er diverse ontwikkelingen die daarop duiden (Leenstra et al., 2010). Ook antibiotica dragen bij aan de gezondheid van dieren. Antibiotica zijn effectief, betrouwbaar en goedkoop voor de veehouder (PBL, 2010).
Dierziekten leiden steeds vaker tot maatschappelijke onrust. De overdracht van het virus Covid-19 van dier op mens (in China via markten, in Nederland vanuit nertshouderijen), maar ook het voorbeeld van de Q-koorts hebben laten zien dat sommige dierziekten een serieuze bedreiging voor de menselijke gezondheid kunnen zijn. Een virusziekte als Covid-19 kan overigens niet met antibiotica worden bestreden. Wel maken deze voorbeelden steeds duidelijker dat humane gezondheid, diergezondheid en een gezond ecosysteem wereldwijd met elkaar samenhangen (Koopmans, 2020).

Beleid voor antibioticagebruik in de veehouderij

De Nederlandse overheid heeft de verantwoordelijkheid voor het terugdringen van het gebruik van antibiotica bij de veehouderijsector gelegd. De overheid ziet toe op zorgvuldig gebruik. In wet- en regelgeving zijn voorwaarden gesteld aan het voorschrijven en toedienen van antibiotica zoals registratie van het voorschrijven en gebruik, vaste contracten tussen veehouder en veearts, beperking van groepsmedicatie en een verbod op het toedienen van antibiotica door de veehouder zelf als hij geen bedrijfsgezondheid- en behandelplan heeft (EZ, 2014). De EU-Verordening Diergeneesmiddelen (EU, 2019) bevat vergelijkbare regels - zoals het verbod op preventief antibioticumgebruik - en deze regels gelden vanaf 2022 in de hele EU. Mogelijkheden om antibioticagebruik verantwoord terug te dringen zijn onder meer goede voeding, betere hygiëne, andere rassen, goed geventileerde stallen en het vermijden van stress voor de dieren. De verschillende veehouderijsectoren hebben hiervoor in 2016 plannen gemaakt.

Het antibioticumbeleid is sinds 2016 sectorspecifiek. De SDa benchmarkt het antibioticagebruik per veehouderijsector. In samenwerking met de veehouderijsectoren heeft de SDa nieuwe richtinggevende benchmarkwaarden opgesteld voor veelgebruik van antibiotica (SDa, 2018). De sectoren hebben op basis hiervan reductiedoelen voor 2024 vastgesteld (SDa, 2019). De afgesproken sectordoelen, die vooral gericht zijn op het terugdringen van het aantal veelgebruikers, vervangen de generieke 70% reductiedoelstelling voor 2020 ten opzichte van 2009 (LNV, 2019). Met bijna 70% reductie in 2018 ten opzichte van 2009 was deze doelstelling zo goed als bereikt. Volgens de nieuwe sectordoelen zullen de pluimveehouderij, varkenshouderij en kalverhouderij het aantal veelgebruikers verminderen met 50% in 2024 ten opzichte van het aantal in het jaar 2017. De nieuwe benchmarkwaarden voor bedrijven met vleeskalveren, biggen, kalkoenen en konijnen zijn nog steeds hoger dan wenselijk en zullen daarom na 2020 verder naar beneden worden bijgesteld. Daarnaast zal de kalverhouderij het antibioticagebruik reduceren met 15% in de periode 2017- 2022 mits de bestrijding van twee belangrijke kalverziekten succesvol is. De resultaten van onderzoek naar succesfactoren voor een laag antibioticagebruik zullen worden gebruikt voor voorlichting en voor 'op de individuele ondernemer' gericht advies (LNV 2020).

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Antibioticagebruik in de veehouderij en resistentie van bacteriën tegen antibiotica
Omschrijving
Frequent gebruik van antibiotica leidt tot resistentie van bacteriën tegen deze middelen.
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving, Martha van Eerdt (PBL/WLV)
Berekeningswijze
Cijfers over het antibioticagebruik per kg levend gewicht en over antibioticaresistentie zijn afkomstig van FIDIN en MARAN-2020. De hoeveelheid antimicrobiële groeibevorderaars is geschat uit grafieken in de FIDIN-rapportages.
Basistabel
-
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
jaarlijks
Achtergrondliteratuur
FIDIN, branchevereniging van Veterinaire Farmacie in Nederland.MARAN-2020 (2020), Monitoring of Antimicrobial Resistance and Antibiotic Usage in Animals in the Netherlands in 2019
Opmerking
De verkoopdata van FIDIN omvatten naar schatting 98% van de verkopen in Nederland. De berekening van de hoeveelheid antibiotica is in overeenstemming gebracht met de door het Europees Medicijn Agentschap geharmoniseerde methode (EMA, 2019). Het gemiddeld gebruik per kg levend gewicht per land wordt sterk bepaald door de samenstelling van de veestapel en het type gebruikte antibiotica. Zo heeft een land met veel melkvee een lager gemiddelde dan een land met relatief veel varkens en kippen.Voor de volksgezondheid kritische middelen zijn 3e en 4e generatie cefalosporines, fluorochinolonen, beta-lactam antibiotica, aminoglycosiden en colistines.In 2019 is de berekeningsmethode voor humaan gebruik aangepast (Nethmap, 2020).
Betrouwbaarheidscodering
Het aantal behandeldagen per dier in de periode 2009-2010 is gebaseerd op cijfers uit een LEI-steekproef, ca 400 bedrijven w.v. circa 80% intensieve veehouderijbedrijven (Bondt, 2012). Vanaf 2011 (melkkoeien 2012) zijn de rapportages van SDa (ca 40.000 bedrijven) de bron. De SDa heeft in 2015 het aantal behandeldagen (DDDA_NAT) uit haar rapportages herberekend zodat een vergelijking met de LEI reeks mogelijk is (SDa, 2015 p.38).

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Gebruik van antibiotica in de veehouderij en resistentie, 1999 - 2019 (indicator 0565, versie 08,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.