Trend van reptielen, 1990-2022

Reptielen zijn sinds het begin van de aantalsmonitoring in 1994 gemiddeld vooruitgegaan in populatieomvang; de laatste 12 jaar is de trend dalende. Ook in verspreiding zijn reptielen vooruitgegaan, zowel over de gehele periode als de laatste twaalf jaar.

Reptielen gaan gemiddeld vooruit

De reptielen in Nederland zijn als groep gemiddeld vooruit gegaan, zowel in populatieomvang (sinds 1994, eerste tabblad) als in verspreiding (sinds 1990, tweede tabblad). Drie soorten (zandhagedis, muurhagedis en hazelworm) zijn in aantal toegenomen, twee soorten (levendbarende hagedis en adder) zijn in deze periode afgenomen. De overige twee soorten (ringslang en gladde slang) zijn stabiel in aantallen sinds 1994. Het verspreidingsgebied van de meeste soorten is toegenomen. Voor twee soorten geldt dit niet: het verspreidingsgebied van de adder en de levendbarende hagedis is afgenomen.

Stagnatie en afname laatste 12 jaar

Het beeld over de laatste 12 jaar is anders. Vijf van de zeven soorten zijn vanaf 2011 in populatie-omvang afgenomen. De zandhagedis en levendbarende hagedis zelfs in sterkere mate. De hazelworm is stabiel in aantallen, de muurhagedis is sinds 2011 juist toegenomen. Het verspreidingsgebied van de meeste soorten is toegenomen, zowel vanaf 1994 als vanaf 2011. Voor twee soorten geldt dit niet: het verspreidingsgebied van de adder en de levendbarende hagedis is afgenomen, zowel vanaf 1994 als vanaf 2011.

Oorzaken verandering

Een aantal soorten heeft in het verleden geprofiteerd van beschermingsmaatregelen en op reptielen gerichte beheersmaatregelen in natuurgebieden. Voor ringslangen werden en worden bijvoorbeeld broeihopen aangelegd en voor de muurhagedis zijn nieuwe muurtjes gemaakt ter compensatie van verlies aan leefgebied en is gewerkt aan het vergemakkelijken van contact tussen deelpopulaties. Tegelijkertijd lijkt deze soort te profiteren van het warmer wordende klimaat. De achteruitgang van de levendbarende hagedis is het meest duidelijk zichtbaar in cultuurlandschap waar de soort te leiden heeft onder schaalvergroting en intensivering van landgebruik (Geraeds, 2020). De verklaring voor de recente afname van de overige soorten wordt gezocht in een combinatie van factoren, zoals de verandering van het klimaat en waarschijnlijk daarmee gepaard gaande veranderingen zoals afname van voedselaanbod.

Habitatrichtlijn

Drie soorten reptielen staan op de Habitatrichtlijn: zandhagedis, muurhagedis en gladde slang.

Bronnen

  • Janssen, I. en M. de Zeeuw (2019). Resultaten Meetprogramma Reptielen 2018. Schubben & Slijm nr. 40. RAVON, Nijmegen.
  • Geraeds, R (2020). De achteruitgang van de levendbarende hagedis in het cultuurlandschap. RAVON 77, 31-34. RAVON, Nijmegen.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Trend van reptielen
Omschrijving
Ontwikkeling populatie-aantal en verspreiding van reptielen als groep
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
Soortensets, databronnen en indexcijferberekeningAlle zeven inheemse soorten reptielen zijn in de aantalsindicator opgenomen: adder, gladde slang, hazelworm, levendbarende hagedis, muurhagedis, ringslang en zandhagedis.De aantalsgegevens zijn ontleend aan het meetprogramma voor reptielen van het Netwerk Ecologische Monitoring. Daarmee zijn jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met Poisson regressie (software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM)).In de verspreidingsindicator zijn zes inheemse soorten reptielen opgenomen: adder, gladde slang, hazelworm, levendbarende hagedis, ringslang en zandhagedis.Verspreidingsgegevens zijn eveneens ontleend aan het meetprogramma voor reptielen; daarnaast zijn gegevens uit de Nationale Database Flora & Fauna gebruikt. Hiermee zijn voor alle soorten jaarlijkse indexcijfers in verspreiding (het aantal bezette kilometerhokken) bepaald met occupancy-modellen. Berekening groepsindicator (multi-species indicator, MSI)De volgende stappen worden doorlopen om tot groepsindexen te komen. De indexen per soort worden daarbij aangepast, maar alleen gedurende het berekenen van de groepsindexen.1. Van de indexen per soort wordt het maximum van de tijdreeks op 100 gezet. Bij soorten die gedurende de tijdreeks zowel in hele lage als hele hoge absolute aantallen voorkomen wordt op deze manier - in combinatie met het instellen van een minimum indexwaarde van 1 - vermeden dat een toename van 1 naar 2 individuen eenzelfde effect op de indicator heeft als een toename van 1000 naar 2000 individuen. 2. Als er van een soort in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar zijn dan worden deze eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten.3. Vanwege de onmogelijkheid meetkundig te middelen wanneer de waarde 0 deel uitmaakt van de verzameling, worden indexcijfers van 0 opgehoogd naar 1. Indexcijfers die vallen tussen 0 en 1 worden eveneens opgehoogd naar 1.4. Grote populatietoenamen of -afnamen van het ene jaar t.o.v. het jaar ervoor komen van nature wel eens voor. Om de invloed van al te extreme toe- of afnamen van een soort op de indicator van een hele groep enigszins te temperen wordt, conform de methode van de mondiale Living Planet Index, een maximum gesteld aan de relatieve jaar-op-jaar toe- of afname van een factor 10.5. Om de groepsindicator te berekenen worden de (bewerkte) jaarlijkse indexcijfers meetkundig gemiddeld over alle soorten in de groep (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.6. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen. Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.7. De trendlijn wordt herschaald zodat de trend in het beginjaar (of een ander gekozen jaar) op 100 staat.
Basistabel
De indexen van de afzonderlijke soorten met hun trendklasse staan op het tabblad 'Indexen per soort' onder 'Download data'.
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Geen
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
CBS (2021). Meetprogramma's voor flora en fauna - kwaliteitsrapportage NEM over 2021. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay en T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50: 1450-1458.Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.Strien, A.J. van, et al. (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.Strien, A. van, R. Verweij, M. de Zeeuw, L. van Duuren en L. Soldaat (2014). Voorzichtig herstel van de biodiversiteit in Nederland? De Levende Natuur (115) 5: 208-211.Wereld Natuur Fonds (2015). Living Planet Report. Natuur in Nederland. WNF, Zeist.
Opmerking
Vanaf versie 19 van deze indicator wordt de muurhagedis niet meer in de soortenset voor de verspreidingstrend opgenomen. De reden daarvoor is dat de verspreiding klein is en bovendien beïnvloed is door verplaatsingen.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schattingen van trends in populatie-aantallen zijn gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.C. Schattingen van trends in verspreiding zijn gebaseerd op niet-gestandaardiseerde metingen die met een geavanceerde statistische methode zijn geanalyseerd.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
20
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
19
versie‎
18
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Trend van reptielen, 1990-2022 (indicator 1384, versie 20,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.