Trend van libellen, 1850-2023

De libellen namen sinds 1991 aanvankelijk flink toe in verspreiding, om vanaf 2007 min of meer te stabiliseren. Over de laatste twaalf jaar is weer sprake van een toename in verspreiding. In de afgelopen eeuw (tweede tabblad) zijn libellen eerst afgenomen, maar daarna sterk toegenomen in verspreiding door verbetering van de waterkwaliteit en door klimaatverandering.

Ontwikkeling vanaf 1991

Tussen 1991 en 2007 nam de verspreiding van libellen flink toe. Vanaf 2008 komt aan die opwaartse trend een einde en volgt een periode van stabilisatie, met de laatste jaren weer een kleine toename (matig toenemend in de laatste 12 jaar). Bij een nadere beschouwing van de libellen per leefgebied (zie tabblad ‘Per habitat’) blijkt dat libellen van laagveen en moeras over de hele periode in de lift zitten, terwijl libellen van stromend water vanaf 2008 stabiel zijn gebleven en typische soorten voor vennen en hoogveen vanaf 2008 juist afnemen. 

Ontwikkeling vanaf 1850

Tussen de periode 1850-1950 en 1976-1990 zijn libellen gemiddeld afgenomen (zie tabblad ‘Trend vanaf 1850’ ). Na de periode 1976-1990 zijn libellen gemiddeld weer sterk in verspreiding toegenomen, en dat geldt vooral voor de libellen van stromend water. Deze trendontwikkeling is afgeleid uit historische waarnemingen waarmee de grootte van het verspreidingsgebied per libellensoort grofweg kon worden geschat per periode. Het gaat dan om het aantal bezette 5x5 kilometerhokken per soort (Van Strien & Van Grunsven, 2023).

Rode Lijst Indicator onveranderd

De toename over de langere termijn van veel soorten libellen heeft geleid tot minder bedreigde soorten op de Rode Lijst voor libellen (zie tabblad ‘Rode Lijst Indicator’). Omdat in de laatste jaren de toename van libellen is gestopt, is er ook in de Rode Lijst in de laatste jaren nauwelijks verandering.

Oorzaken van de toename tot 2007

Veel soorten libellen hebben vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw geprofiteerd van de grootschalige verbeteringen in de waterkwaliteit, met name dankzij verbeterde rioolwaterzuiveringen en afname van meststoffen in het water. Ook is de toxische druk door gewasbeschermingsmiddelen in deze periode afgenomen. Ten slotte spelen natuurvriendelijker inrichting van oevers en beekherstelprojecten een positieve rol. De toename in verspreiding van libellen heeft zich afgespeeld in alle onderzochte habitats (zie tabblad ‘Per habitat’) en onder zowel zuidelijke (warmte-minnende) als noordelijke (koude-minnende) soorten (zie tabblad ‘Noordelijke en zuidelijke soorten’). 

De verbetering van de waterkwaliteit heeft niet alleen geleid tot meer libellenlarven. Ook andere kleine ongewervelden (macrofauna), de kwaliteit van waterplanten en de verspreiding van vissen die schoon water nodig hebben zijn in deze periode toegenomen.

Oorzaken voor de stabilisatie vanaf 2008

Sinds 2008 is de trend van libellen gestabiliseerd. Dit is het resultaat van een omslag die rond 2008 plaatsvond bij de libellen van stromend water (van toename naar stabilisatie) en bij de libellen van vennen en hoogvenen (van toename naar afname). Vermoedelijk gaat het hier om twee onafhankelijke fenomenen. De stabilisatie in de trend van libellen van stromend water komt overeen met een stabilisatie in de trend van macrofauna van stromende wateren (van der Lee, Verdonschot en Verdonschot, 2022). De waterkwaliteit is weliswaar sinds 2008 verder verbeterd, maar blijkbaar niet voldoende om voor verdere toename van libellen te zorgen. Een andere mogelijkheid is dat additionele drukfactoren een rol zijn gaan spelen, zoals klimaatverandering (toenemende droogval en hogere temperaturen) of de opkomst van exoten zoals de Amerikaanse rivierkreeft. 

Bij de libellen van vennen en hoogvenen speelt opwarming en sinds 2018 ook verdroging door klimaatverandering een belangrijke rol. Dit blijkt uit het feit dat voornamelijk noordelijke soorten als venglazenmaker, noordse glazenmaker en noordse witsnuitlibel afnemen. Zij hebben last van hittestress en raken in Nederland snel gebieden kwijt. Daarnaast zijn soorten als speerwaterjuffer, maanwaterjuffer en gevlekte witsnuitlibel populaties kwijtgeraakt doordat hun voortplantingswater is opgedroogd. Ook toegenomen concurrentie met en predatie door de sterk toegenomen grote keizerlibel kan een verklaring vormen voor de recente afname. De laatste jaren zien we dat de achteruitgang bij veel van deze soorten snel gaat. Enkele soorten die eind vorige eeuw nog vrij algemeen waren, zoals venglazenmaker en maanwaterjuffer, hebben nog maar een paar populaties over.

De rol van klimaatverandering

Libellen zijn koudbloedige dieren die in veel gevallen profiteren van warmere zomers. Door hun mobiliteit kunnen libellen relatief snel (in vergelijking tot andere insectensoorten) de door klimaatverandering geschikt geworden gebieden koloniseren. Zuidelijke soorten hebben een sterke opmars naar het noorden gemaakt (zie tabblad Noordelijke en zuidelijke soorten) en dit is een fenomeen dat ook op een veel grotere, Europese schaal optreedt (Termaat et al., 2019).

De achteruitgang van het lantaarntje

De laatste jaren gaat het lantaarntje, de meest getelde soort in het meetnet libellen, steeds verder achteruit en verdwijnt de soort zelfs lokaal. Dit kan ten dele worden verklaard door toegenomen concurrentie met of predatie door andere soorten die profiteren van waterkwaliteitsverbetering en klimaatverandering (Termaat et al. 2015), maar het lokaal volledig verdwijnen van deze algemene soort blijft een raadsel. Mogelijk speelt hier een opstapeling van toxische stoffen een rol. Uit recent Nederlands onderzoek blijkt dat lantaarntjes zeer gevoelig zijn voor geringe concentraties thiacloprid, een insecticide die sinds 2020 verboden is, maar nog steeds her en der wordt aangetroffen.

Habitatrichtlijn

Negen soorten libellen staan op de Habitatrichtlijn.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Trend van libellen

Omschrijving

Ontwikkelingen in verspreiding en aantallen van libellen als groep.

Verantwoordelijk instituut

Centraal Bureau voor de Statistiek

Berekeningswijze

Verspreiding

Vrijwel alle inheemse soorten libellen zijn in de indicator opgenomen. De indicator bevat 63 soorten; daarin ontbreken de zeer zeldzame soorten waarvan geen verspreidingstrends zijn te bepalen. 

Verspreidingsgegevens komen uit de Nationale Databank Flora en Fauna en uit het NEM meetprogramma libellen. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over verspreiding (het aantal bezette kilometerhokken) bepaald met behulp van occupancy modellen (Van Strien et al., 2013). Ook zijn trends over een lange tijdreeks bepaald, met data van 1850-2018, maar dat was alleen mogelijk op grover schaalniveau (5x5 kmhokken) met een tamelijk eenvoudige regressiemethode (List-Length methode, Szabo et al. 2010) (van Strien, A. J., & van Grunsven, R. H. (2023).

 

Berekening groepsindicator (multi-species indicator, MSI)

De volgende stappen worden doorlopen om tot groepsindexen te komen. De indexen per soort worden daarbij aangepast, maar alleen gedurende het berekenen van de groepsindexen.

1. Van de indexen per soort wordt het maximum van de tijdreeks op 100 gezet. Bij soorten die gedurende de tijdreeks zowel in hele lage als hele hoge absolute aantallen voorkomen wordt op deze manier – in combinatie met het instellen van een minimum indexwaarde van 1 - vermeden dat een toename van 1 naar 2 individuen eenzelfde effect op de indicator heeft als een toename van 1000 naar 2000 individuen. 

2. Als er van een soort in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar zijn dan worden deze eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten. Voor aantal nieuw komende soorten zijn ontbrekende indexcijfers in de eerste jaren het gevolg van het niet voorkomen van de soort. Deze jaren zijn als harde nul ingevuld. Het gaat om de volgende soorten met aangegeven het jaar van het eerst verschijnen in Nederland: gaffelwaterjuffer (2003), kleine tanglibel (1996), gaffellibel (1995), zuidelijke glazenmaker (1994), zuidelijke keizerlibel (1997), zuidelijke oeverlibel (1995), Vuurlibel (1995), zwervende heidelibel (1995), zuidelijke heidelibel (2004) en bandheidelibel (1994).

3. Vanwege de onmogelijkheid meetkundig te middelen wanneer de waarde 0 deel uitmaakt van de verzameling, worden indexcijfers van 0 opgehoogd naar 1. Indexcijfers die vallen tussen 0 en 1 worden eveneens opgehoogd naar 1.

4. Grote populatietoenamen of -afnamen van het ene jaar t.o.v. het jaar ervoor komen van nature wel eens voor. Om de invloed van al te extreme toe- of afnamen van een soort op de indicator van een hele groep enigszins te temperen wordt, conform de methode van de mondiale Living Planet Index, een maximum gesteld aan de relatieve jaar-op-jaar toe- of afname van een factor 10.

5. Om de groepsindicator te berekenen worden de (bewerkte) jaarlijkse indexcijfers meetkundig gemiddeld over alle soorten in de groep (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.

6. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.

Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen. 

Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. 

Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.

7. De trendlijn wordt herschaald zodat de trend in het beginjaar (of een ander gekozen jaar) op 100 staat.

 

Rode Lijst Indicator

De Rode Lijst Indicator is gebaseerd op het aantal soorten op de Rode Lijst per jaar (RLI-Lengte). De variant RLI-kleur telt ook de verschuivingen tussen de categorieën op de Rode Lijst mee (Van Strien et al., 2014). Hoe hoger de indexwaarde, hoe langer (RLI-lengte) of hoe roder (RLI-kleur) de Rode Lijst is. Bij een langere Rode Lijst worden meer soorten bedreigd in hun voortbestaan, een ‘rodere’ Rode Lijst duidt erop dat de mate waarin soorten bedreigd worden gemiddeld is toegenomen.

Basistabel

De indexen van de afzonderlijke soorten met hun trendklasse staan op het (tweede) tabblad 'Indexcijfers per soort' van het bestand met cijfers achter de figuur dat je kunt downloaden. Zie knop rechtsboven de figuur.

Geografische verdeling

Nederland

Andere variabelen

Geen

Verschijningsfrequentie

Jaarlijks

Achtergrondliteratuur

CBS (2024). Meetprogramma’s voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2023. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.

Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.

Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay en T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50: 1450-1458.

Strien, A.J. van, et al. (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.

Strien, A.J. van & R.H.A. van Grunsven (2023). In the past 100 years dragonflies declined and recovered by habitat restoration and climate. Biological Conservation 277, 109865.

Szabo, J.K., Vesk, P.A., Baxter, P.W.J. en Possingham, H.P. (2010). Regional avian species declines estimated from volunteer-collected long-term data using List Length Analysis. Ecological Applications 20: 2157-2169.

Opmerking

In 2024 (v19) zijn zes soorten toegevoegd aan de berekening van de verspreidingstrend. Daarnaast heeft er een actualisatie plaatsgevonden van de typische soorten per habitat.

Betrouwbaarheidscodering

C. Schattingen van de trends in verspreiding zijn gebaseerd op niet-gestandaardiseerde metingen die met een geavanceerde statistische methode zijn geanalyseerd.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
19
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
18
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Trend van libellen, 1850-2023 (indicator 1387, versie 19,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.