Trends milieucondities landnatuur provincies, 1999-2016

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Trendgegevens, afgeleid van vegetatieontwikkelingen in natuurgebieden, laten zien dat de milieucondities in verschillende typen ecosystemen gemiddeld genomen zijn verslechterd. In de periode 1999-2016 is de bodem van natuurgebieden verder vermest, verzuurd en/of verdroogd.

Vegetatieontwikkelingen in de periode 1999-2016 laten zien dat de bodem van natuurgebieden verder is vermest, verzuurd en verdroogd

Deze indicator geeft informatie over de bodemcondities in natuur, die belangrijk zijn voor behoud van soorten. De indicator geeft per ecosysteemtype de richting van de trend weer van de stikstofbeschikbaarheid (voedselrijkdom), zuurgraad en de grondwaterstand (het vochtgehalte) van de bodem zoals afgeleid uit de plantensoortensamenstelling (vegetatie). Het gaat daarbij niet over direct gemeten fysisch- chemische condities maar over van vegetatie afgeleide condities. De gepresenteerde indicator kan helpen in het signaleren van knelpunten in milieucondities die duurzaam behoud van soorten belemmeren.

Uit de grafieken blijkt dat de milieucondities in de verschillende typen ecosystemen in de periode 1999-2016 gemiddeld genomen zijn verslechterd. Het is mogelijk dat verbeteringen in de vegetatiesamenstelling uitblijven of verslechteren, doordat de milieudruk nog te hoog is. Zo is de milieudruk op natuur, zoals wordt gemeten aan emissies van vermestende en verzurende stoffen is sinds 1990 wel verminderd, maar sinds het jaar 2000 dalen de concentraties van ammoniak in de lucht niet meer. In de periode 2005-2014 zijn deze zelfs licht gestegen (Stolk et al. 2017). Complicerend daarbij is dat de vegetatie later reageert op veranderingen in emissies dan bijvoorbeeld luchtconcentratie of bodemchemie. Verbeteringen zijn er wel in minder gevoelige gebieden en in gebieden waar herstel- en inrichtingsmaatregelen zijn uitgevoerd.

Vermesting

De beschikbaarheid van stikstof in de bodem, als maat voor vermesting, is sinds 1999 landelijk niet significant afgenomen. In stikstofgevoelige natuur van open duinen en half-natuurlijke graslanden neemt de stikstofbeschikbaarheid landelijk zelfs toe. Alleen in het voor stikstofdepositie minder-gevoelige ecosysteemtype moeras neemt de beschikbaarheid in geringe mate af. De trends per provincie komen in grote lijn overeen met de landelijke trends, maar in Gelderland en Limburg zijn de trends in vergelijking met het landelijk gemiddelde positiever voor bossen en half-natuurlijk graslanden. In hoeverre dit direct gekoppeld kan worden aan inzet van genomen lokale herstelmaatregelen is niet onderzocht, dit omdat historische informatie over maatregelen niet beschikbaar is.

Verzuring

Verzurende depositie is de afgelopen decennia sterk teruggedrongen. Ondanks de afname van de milieudruk van verzurende depositie zien we een geringe toename in de verzuring van de bodem in alle ecosystemen. Dit is mogelijk het gevolg van natuurlijke successie. In tegenstelling tot het landelijke beeld zien we in de provincies Drenthe, Flevoland, Utrecht, Limburg, Zeeland en met name Fryslân dat in een aantal ecosysteemtypen geen verdere verzuring optreedt. Dit zijn zowel provincies met sterk verzuringsgevoelige gronden (zoals zandgronden) als provincies met beter gebufferde gronden als zeeklei en löss. In Flevoland worden bossen zelfs minder zuur. Aangezien in deze provincies de bossen meestal jong zijn, zou door veroudering een zuurdere bodem verwacht mogen worden. Wellicht duidt de gemeten verandering op verbetering van de kwelomstandigheden in natte bossen.

Verdroging

De landelijke trends in de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) zijn stabiel voor open duin en halfnatuurlijk grasland, wat aangeeft dat deze ecosystemen gemiddeld gezien niet verdrogen. Dit geldt niet voor bos, heide en moeras. Vooral in moerassen lijkt de verandering in de vegetatie een daling van de GVG aan te geven. Een mogelijke verklaring voor de afname in vochtgehalte, samen met een afname in stikstofbeschikbaarheid in moeras (Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland, Drenthe), is het proces van natuurlijke successie en veroudering. Door de stapeling van organisch materiaal (veroudering) daalt de grondwaterstand en neemt de invloed van regenwater toe. Het moeras wordt daarom wat droger, voedselarmer en krijgt een lagere zuurgraad. Er zijn ook provincies waarin de daling van grondwaterstand of verdergaande verdroging lijkt te zijn gekeerd. Dit is met name het geval voor half-natuurlijke graslanden in de provincie Drenthe, Groningen en Overijssel. Mogelijk is dit te verklaren door uitvoer van herstelmaatregelen. Resultaten op gebiedsniveau laten zien dat anti-verdrogingsherstelprojecten wel degelijk succesvol kunnen zijn. Zo zijn er in de duinen lokale herstelprojecten uitgevoerd om de verdroging tegen te gaan. Deze lokale vernatting van de duinen komt echter niet tot uitdrukking in de provinciale trendlijnen.

Inzicht in trends milieucondities belangrijk voor begrip belemmeringen behoud van biodiversiteit. Monitoring van lokale milieucondities is echter beperkt

Verdroging, vermesting, verzuring, versnippering en tekort aan geschikt leefgebied zijn belangrijke knelpunten voor duurzaam behoud van soorten. Door rechtstreekse metingen aan bodem en water zou kunnen worden vastgesteld in welke mate veranderingen in de milieucondities optreden. Meetgegevens zijn echter beperkt beschikbaar. Indirect kunnen de milieucondities ook geschat worden aan de hand van (veranderingen in) de aanwezigheid van plantensoorten, zoals hier gepresenteerd. Planten stellen namelijk specifieke milieueisen aan hun voorkomen. De aangetroffen vegetatie en soortensamenstelling in een gebied is daarmee indicatief voor de heersende milieucondities op standplaatsniveau.

De indicator berekent de gemiddelde toestand van de verschillende milieucondities in natuurgebieden zoals afgeleid uit de aangetroffen planten. Daarmee is nog niet duidelijk hoe de ontwikkeling relateert aan de eisen van de natuur en de nagestreefde natuurdoelen. Metingen aan ammoniakconcentraties in lucht in natuurgebieden en kaarten van verdroogde gebieden laten echter ook zien dat recent de verbetering in (direct bemeten) milieucondities is gestagneerd.

Verbetering van ruimte-, water- en milieucondities is noodzakelijk voor behoud biodiversiteit

In internationaal verband heeft Nederland zich gecommitteerd aan de doelen van de Conventie voor Biologische Diversiteit, de EU-Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) en de EU-biodiversiteitstrategie. Veel soorten en habitattypen verkeren in een ongunstige staat van instandhouding (zie Staat van instandhouding soorten en habitattypen Habitatrichtlijn en trends vogels Vogelrichtlijn, 2013-2018). De gemiddelde kwaliteit van een aantal ecosystemen gaat nog achteruit (zie Trends in kwaliteit van landnatuur en water, 1990 - 2020). Het Rijk en de provincies hebben in het Natuurpact de ambitie afgesproken de kwaliteit van de natuur te verhogen door realisatie van het Natuurnetwerk en door extra inspanningen te richten op (herstel)beheer en maatregelen ter verbetering van water- en milieucondities.

Om de effecten van vermesting en verzuring te voorkomen, richt het Nederlandse milieubeleid zich op vermindering van de emissie van vermestende en verzurende stoffen in Nederland en de omringende landen. Door nationaal, maar ook internationaal milieubeleid is de lucht de laatste decennia schoner geworden, waardoor minder zuur en stikstof terecht komt op natuur (Buijsman et al., 2010). Toch is het bereikte resultaat nog onvoldoende voor het bereiken van goede condities voor ecosystemen en soorten. Ook de verdrogingsbestrijding levert nog onvoldoende resultaat op. Uit eerdere inventarisaties van verdroging door IPO/RIZA en het Landelijk Steunpunt Verdroging bleek dat de voortgang van verdrogingsbestrijding traag verliep. Redenen waren o.a. dat er eerst gronden aangekocht moesten worden voordat het waterpeil kan worden verhoogd. Daarnaast is er bij de boeren weinig draagvlak gebleken voor uitvoering van de maatregelen omdat de consequenties van de watermaatregelen voor de agrarisch productie (bijv. natschade door peilverhoging) groot kunnen zijn.

Via de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt met een combinatie van generiek en gebiedsgericht beleid gestreefd naar een afname van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden nagestreefd. Daarnaast worden er middelen verstrekt voor herstelmaatregelen in bestaande natuurgebieden. Veel van deze maatregelen zijn ook gericht op bestrijding van verdroging. De beschikbaarheid van voedingsstoffen is immers niet alleen afhankelijk van de huidige depositie van vermestende stoffen maar ook van de verdroging en van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Naast de PAS zetten provincies binnen het Natuurpact ook in op extra antiverdrogingsmaatregelen.
Met het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt de totstandkoming van een samenhangend netwerk van natuurgebieden nagestreefd. Tot 2027 willen de provincies minimaal 80.000 hectare natuur inrichten om het natuurnetwerk te versterken. Met inrichting worden ook vaak milieucondities verbeterd.
Zie ook:

Bronnen

  • BIJ12 (2014). Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS. Versie 05032014, BIJ12, Utrecht
  • BIJ12 (2014). BIJLAGE I - bij: Toelichting Werkwijze EHS- en Natura 2000 / PAS Monitoring en Beoordeling, BIJ12, Utrecht
  • BIJ12 (2014). BIJLAGE II - bij: Toelichting Werkwijze EHS- en Natura 2000 / PAS Monitoring en Beoordeling, BIJ12 Utrecht
  • Dobben, H.F. van, R. Bobbink, D. Bal en A. van Hinsberg (2012). Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2397.
  • IPO en RIZA (2006). Verdrogingskaart 2004 van Nederland. Landelijke inventarisatie van verdroogde gebieden en projecten verdrogingsbestrijding. Interprovinciaal Overleg/ Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, IPO publicatienummer 260, Den Haag.
  • Landelijk Steunpunt Verdroging (2010) Verdrogingsbestrijding in Nederland. Voortgangsrapportage 2009 Verdrogingsbestrijding in TOP-gebieden. Eerste ambtelijke voortgangsrapportage. Landelijk Steunpunt Verdroging
  • Ministerie EZ (2013). Kamerbrief Natuurpact. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, Den Haag.
  • Programmatische Aanpak Stikstof - PAS
  • Van der Hoek, D-J., M. Smit, S. van Broekhoven, A. van Hinsberg, P. Giesen, H. Bredenoord, R. Pouwels, B. de Knegt, F. van Gaalen, A. de Blaeij, S. Mylius & R. Folkert (2017). Potentiële bijdrage van provinciaal natuurbeleid aan Europese biodiversiteitsdoelen. Achtergrondrapport bij lerende evaluatie Natuurpact. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Trends in milieucondities
Omschrijving
Beschikbaarheid van stikstof, gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand en zuurgraad bodem afgeleid van vegetatieopnamen
Verantwoordelijk instituut
CBS, WUR (Bart de Knegt), PBL (Pim Vugteveen)
Berekeningswijze
Met het landelijk Meetnet Flora (LMF) worden de milieuontwikkelingen in de vegetatie gevolgd. Dit meetnet omvat ruim 8600 vaste meetpunten in de terrestrische natuur en nog enkele duizenden in natuurlijke landschapselementen in het agrarisch gebied. Op deze meetpunten worden alle plantensoorten en de aantallen of bedekking per soort genoteerd. Deze plantensoorten verschillen in de eisen die ze stellen aan hun milieu. Aan de hand van toe of afname van deze soorten en hun samenstelling kan worden vastgesteld of het gebied onderhevig is aan veranderingen in milieuomstandigheden zoals zuurgraad en stikstofbeschikbaarheid (voedselrijkdom).Met behulp van milieu-indicatiewaarden per plantensoort is voor de verschillende milieuomstandigheden (GVG, stikstofbeschikbaarheid, zuurgraad) een trend per ecosysteem berekend aan de hand van gemiddelde milieu-indicatievoorwaarden van de aanwezige plantensoorten in de vegetatieopnamen. De gebruikte indicatiewaarden zijn afkomstig uit Wamelink et al., 2005, 2007 en 2012. Voor stikstof(beschikbaarheid) zijn de N-totaal indicatiewaarden per soort gebruikt.Voor de set getallen (1999-2016) wordt met een lineair model (lm-functie in het programma R) getoetst op een site*jaar effect. Dit resulteert in (lineaire) trends in een bepaalde periode (meestal vanaf 1999 en soms vanaf 2000) en de significantie van deze trends. De jaarcijfers worden apart van de trends berekend door voor de set aan meetpunten per jaar de berekende afwijkingen te middelen en de resultante daarvan op te tellen bij de gemiddelde waarde van het betreffende meetgegeven in alle meetpunten over de gehele periode. Alle ecosystemen worden gemonitord vanaf 1999 behalve de duinen (vanaf 2000). Het referentiejaar 2000 is bij het indexeren op 0 gezet.
Basistabel
LMF(basis kaarten0
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
-
Achtergrondliteratuur
Wamelink, G.W.W., P.W. Goedhart, J.Y. Frissel, R.M.A. Wegman, P.A. Slim & H.F. van Dobben. 2007. Response curves for plant species and vegetation types. Report 1489, Alterra, Wageningen, the Netherlands. Wamelink, G.W.W., Adrichem, M.H.C. van, Dobben, H.F. van, Frissel, J.Y., Held, M. den, Joosten, V., Malinowska, A.H., Slim, P.A. & Wegman, R.J.M. 2012. Vegetation relevés and soil measurements in the Netherlands; a database. Biodiversity and Ecology 4:125-132.Wamelink, G.W.W, Goedhart, P.W., Dobben, H.F van & Berendse, F. 2005. Plant species as predictors of soil pH: replacing expert judgement by measurements. Journal of vegetation science 16:461-470.Indicatorwaarden plantensoorten.
Betrouwbaarheidscodering
Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd. De pijlen geven alle significante trends aan (p=0.01, p=0.05, p=0.1).

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
02
Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Trends milieucondities landnatuur provincies, 1999-2016 (indicator 1609, versie 01,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.