Wat is de samenhang tussen biodiversiteitsindicatoren?

Om natuur te beschermen en te behouden, heeft Nederland zich gecommitteerd aan internationale afspraken, zoals de Conventie voor Biologische Biodiversiteit (CBD) van de Verenigde Naties en richtlijnen van de Europese Unie. Deze afspraken en richtlijnen zijn vertaald in nationale wetgeving. Om natuurbeleid te kunnen maken en het beleid te kunnen bijstellen, is het belangrijk om inzicht te krijgen in de toestand van de biodiversiteit en veranderingen daarin. Deze website, het Compendium voor de Leefomgeving (CLO) biedt hiervoor een samenhangende set van indicatoren waarmee een beeld geschetst wordt van de toestand en ontwikkelingen in de Nederlandse biodiversiteit. Deze samenvattende indicatoren zijn primair bedoeld om de toestand en trend in de biodiversiteit op nationaal niveau weer te geven.

Uitgangspunten bij indicatorkeuze

In de CBD is afgesproken om de mondiale biodiversiteit te beschermen. Een land dat zich bij deze afspraken heeft aangesloten is verplicht om de nationale biodiversiteit te beschermen, dus om de daar aanwezige variatie in genen, soorten en ecosystemen te behouden. Het achterliggende idee is dat mondiaal de biodiversiteit het grootst is als elk land zijn eigen soorten en ecosystemen beschermt. De bescherming richt zich daarbij op de oorspronkelijk aanwezige soorten en ecosystemen en niet op nieuwkomers zoals exoten en soorten die door klimaatverandering uit andere landen binnenkomen. De Europese Unie (EU) heeft haar biodiversiteitsstrategie afgestemd op de doelen van de CBD en streeft behoud van de biodiversiteit per lidstaat na en op het niveau van de EU als geheel. Om biodiversiteitsbeleid te kunnen maken en het beleid te kunnen bijstellen, is het nodig om met de hulp van indicatoren de toestand van genen, soorten en ecosystemen te kennen en de veranderingen daarin te monitoren. Het CLO bevat zowel indicatoren van soorten (of soortgroepen) als van ecosystemen. In het CLO zijn echter geen indicatoren opgenomen over de variatie van genen, omdat hierover niet voldoende informatie aanwezig is.

In Nederland komen meer dan 45.000 soorten voor. Het is niet mogelijk en ook niet nodig om de ontwikkeling van al die soorten te volgen. In de praktijk kan worden volstaan met een selectie van soorten en soortgroepen waarvan de veranderingen de trend in de biodiversiteit weerspiegelen.
Echter, metingen aan soorten en ecosystemen kunnen niet simpelweg worden opgeteld tot een uitspraak over de biodiversiteit in Nederland. Afhankelijk van het toepassingsdoel moet de wijze waarop een indicator metingen samenvat zorgvuldig worden gekozen (McGill et al., 2015).

Doelen bepalen de indicatorkeuze

De CBD, de EU-richtlijnen en daarmee ook onze rijksdoelstellingen streven niet naar een maximale biodiversiteit maar hebben als uitgangspunt om de oorspronkelijke biodiversiteit te beschermen. In lijn met de rijksdoelstellingen ligt de focus van de biodiversiteitsindicatoren in het CLO voor soorten met name op hun voorkomen op nationaal niveau. Het kan echter lang duren voordat soorten geheel uit een land verdwijnen of voordat verdwenen soorten weer 'officieel' terugkeren; een soort moet een bepaald aantal jaar achter elkaar aanwezig zijn voordat de soort als teruggekomen wordt beschouwd in de statistieken. Daarom worden in een biodiversiteitsindicator voor soorten naast het voorkomen, vaak ook de veranderingen in populatieaantallen of in de verspreiding meegenomen; dan worden de veranderingen eerder gesignaleerd.

Bij biodiversiteitsindicatoren op het niveau van ecosystemen kan de kwaliteit worden afgeleid uit het voorkomen van soorten die representatief worden geacht voor de andere soorten in het ecosysteem en voor de ecosysteemkwaliteit. Neemt het populatie-aantal of de verspreiding van deze soorten in een ecosysteem af, dan verwachten we dat ook andere soorten en de ecosysteemkwaliteit afneemt. Nemen de soorten toe, dan stijgt de kwaliteit. Verder kan ook gebruik gemaakt worden van kennis over de verschillende eisen die soorten stellen aan hun milieu: veranderingen in kenmerkende soorten kunnen indicatief zijn voor milieuveranderingen in het ecosysteem. Zo kan een bepaalde gevonden plantensamenstelling wijzen op verdroging of vermesting.

Indicatoren in het CLO gekoppeld aan internationale indicatoren

Zowel bij de CBD als bij de EU zijn aan de globale biodiversiteitsdoelen meetbare indicatoren gekoppeld. Bij de CBD is een lijst van kernindicatoren gemaakt om de ontwikkelingen in de biodiversiteit te beschrijven.
De Europese Commissie heeft de mondiale indicatoren op Europees niveau uitgewerkt, waaronder zes indicatoren over status en trends van genen, soorten en ecosystemen, te weten (1) populatieomvang en verspreiding van geselecteerde soorten, (2) verandering in status van bedreigde soorten, (3) verandering in status van beschermde soorten van Europees belang, (4) trends in areaal van ecosystemen, (5) trends in kwaliteit van habitattype of watertype van Europees belang en (6) trends in genetische diversiteit van gedomesticeerde soorten.
Behalve voor genetische diversiteit zijn alle bovengenoemde indicatoren van de EU uitgewerkt voor de Nederlandse situatie en beschikbaar in het CLO. Er zijn daarbij indicatoren die beleidsmatig verankerd zijn en andere indicatoren die meer de algemene ontwikkeling in biodiversiteit aangeven. Figuur 1 presenteert een overzicht van de kernset van deze biodiversiteitsindicatoren. Hieronder worden ze nader toegelicht.

Specifieke biodiversiteitsindicatoren voor beleid

Een aantal indicatoren in het CLO komen direct voort uit Europese richtlijnen, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en de Kaderrichtlijn Water (KRW). De specifieke beleidsindicatoren VHR-indicatoren en KRW-indicatoren zijn beleidsmatig verankerd en beschrijven in hoeverre wettelijk afdwingbare biodiversiteitsdoelen worden bereikt.

  • De VHR-indicatoren beschrijven de toestand en ontwikkeling van Europees beschermde soorten en habitattypen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • De KRW-indicatoren beschrijven de toestand en ontwikkeling van wateren die vallen onder de Europese Kaderrichtlijn Water.


De richtlijnen schrijven precies voor welke soorten en ecosystemen moeten worden beschermd en hoe de trends ervan moeten worden gemeten en beoordeeld.
De Rode-Lijst-Indicator (RLI)] wordt in de rijksbegroting gebruikt om in grote lijnen aan te geven of de rijksmiddelen effectief en doelmatig ten aan zien van het strategische doel 'behoud biodiversiteit' worden aangewend. De RLI meet (bij een aantal afgesproken soortgroepen) of er soorten uit Nederland dreigen te verdwijnen of terugkomen. Nieuwkomers die ons land bereiken en daar nooit eerder voorkwamen (exoten) tellen daarin niet mee. De RLI beschrijft ook veranderingen in de mate van bedreiging van soorten zodat is te zien of er meer soorten bedreigd raken en in de toekomst mogelijk gaan verdwijnen of juist minder. Een beperking is dat de RLI gevoelig is voor trends in bedreigde, veelal zeldzame soorten. Sterke veranderingen in de aantallen van algemene soorten komen met de RLI niet in beeld, terwijl voor het grote publiek juist dergelijke veranderingen zichtbaar zijn (denk aan de achteruitgang van spreeuw of vlinders in de stad). Naast specifieke beleidsindicatoren zijn daarom ook meer generieke indicatoren nodig waarmee algemene ontwikkelingen in biodiversiteit kunnen worden geduid.

Generieke biodiversiteitsindicatoren

Het CLO bevat ook verschillende indicatoren die ontwikkelingen in de biodiversiteit beschrijven zonder beleidsmatig afgesproken selecties van soorten, soortgroepen en ecosystemen. Een van deze indicatoren is de Living Planet Index (LPI; Loh et al. 2005). Deze indicator toont de gemiddelde landelijke trend van alle soorten van een soortgroep, bijvoorbeeld de trend in dagvlinders of broedvogels. In het CLO staan ook voor een aantal ecosystemen (heide, duinbos, e.d.) aparte LPI's die de trend weergeven van de kenmerkende soorten daarin. Deze LPI's vormen een maat voor veranderingen in de ecosysteemkwaliteit. Dergelijke indicatoren voor ecosystemen worden voor biodiversiteitsmonitoring vanuit de CBD en EU gebruikt. Zo is de Europese Farmland Bird Index een indicator die is toegesneden op het agrarisch gebied (zie hier voor de hele EU lijst van biodiversiteitsindicatoren).

Complementair aan de LPI zijn de MSA en Natuurwaarde-indicatoren. Anders dan de LPI gebruiken deze indicatoren een referentie, hierin wordt de huidige toestand vergeleken met een oorspronkelijke toestand, een natuurlijke situatie met kenmerkende soorten zoals deze zonder, of onder beperkte, invloed van de mens zou zijn. Door aan te nemen dat ongestoorde en verstoorde situaties er vroeger net zo hebben uitgezien als ongestoorde en verstoorde situaties van nu kan een (modelmatige) reconstructie van de MSA en/of Natuurwaarde in de tijd worden gemaakt via een mix van modelberekeningen en meetgegevens. Bij deze indicatoren gaat het net als bij de LPI ook om kenmerkende soorten per ecosysteem.
Naast landnatuur zijn er in het CLO ook indicatoren voor de ecosysteemkwaliteit van waternatuur waarbij de kwaliteitsreferentie is afgeleid van de KRW-systematiek. Specifieke indicatoren betreffen de indicatoren van de kwaliteit van oppervlaktewateren gebaseerd op het voorkomen van macrofauna en waterplanten.

Tot slot zijn niet alleen trends maar zijn ook de omvang en verspreiding van het leefgebied, het areaal met goede natuurkwaliteit, een belangrijke indicator voor biodiversiteitbehoud. De indicator Areaal ecosysteemkwaliteit geeft voor vijf ecosysteemtypen in Nederland aan welk aandeel van het areaal een hoge dan wel lage kwaliteit heeft in termen van het (potentieel) voorkomen van kenmerkende soorten.

Biodiversiteitsindicatoren in breder verband

De gepresenteerde indicatorenset helpt om inzicht te krijgen in de toestand van biodiversiteit en de richting van veranderingen hierin. Maar ook andere, onderliggende informatie is voor het beleid van belang. Namelijk, welke oorzaken liggen aan biodiversiteitsveranderingen ten grondslag? Wat zijn dan de gevolgen voor de maatschappij en wat doet het beleid in antwoord op negatieve ontwikkelingen om biodiversiteit te verbeteren of de verliezen te beperken? Hoe kan biodiversiteit op duurzame wijze worden gebruikt? Het CLO bevat ook indicatoren die helpen om inzicht te krijgen bij de antwoorden op deze vragen, zie hier (verwijzing Inleiding biodiversiteit) hoe al deze indicatoren samenhangen met biodiversiteit.

Bronnen

  • Convention on Biological Biodiversity (CBD). Website
  • Dudgeon, D., et al. (2006). "Freshwater biodiversity: importance, threats, status and conservation challenges." Biological Reviews 81(2): 163-182.
  • Loh, J., Green, R.E., Ricketts, T., Lamoreux, J., Jenkins, M., Kapos, V. and J. Randers (2005). The Living Planet Index: using species population time series to track trends in biodiversity. Philosophical Transactions of the Royal Society B 360: 289-295.
  • Noss, R. F. (1990). Indicators for monitoring biodiversity: a hierarchical approach. Conservation biology, 4(4), 355-364.
  • PBL (2014) Biodiversiteit bekeken: hoe evalueert en verkent het PBL het natuurbeleid?
  • Streamlining Biodiversity Indicators (SEBI) http://biodiversity.europa.eu/topics/sebi-indicators
  • McGill, B.J., M. Dornelas, N.J. Goteli and A. Magurran (2015). Fifteen forms of biodiversity trend in the Anthropocene. Trend in Ecology and Evolution 30: 104-113.
  • WWF Nederland 2015. Living Planet Report Nederland, staat van biodiversiteit/natuur. WWF, Zeist.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versieā€Ž
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Wat is de samenhang tussen biodiversiteitsindicatoren? (indicator 1591, versie 01,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.