Risico's van giftige stoffen en verkeer voor otters

U bekijkt op dit moment een afgesloten indicator. Deze indicator wordt niet meer bijgewerkt. De reden hiervoor staat hieronder vermeld. De archiefversies van deze indicator (indien aanwezig) zijn nog wel beschikbaar.

De indicator 'Risico's van giftige stoffen en verkeer voor otters' is vervallen. De informatie over deze indicator is opgenomen in de indicator 'Herintroductie otter'.

Otters in de Nederlandse riviersystemen blijven voorlopig risico lopen op voortplantingsstoornissen, doordat de vis die ze eten nog te veel PCB bevat. Daarnaast is het verkeer een bedreiging voor de otter.

Toxiciteit

Visetende dieren lopen een lichte tot matige kans om voortplantingsstoornissen te ontwikkelen of te sterven in de Nederlandse riviersystemen (Risico's van giftige stoffen voor visetende dieren.). Giftige PCB dragen hier het meeste aan bij. Omdat otters vrijwel alleen vis eten, krijgen ze veel giftige stoffen binnen, die in hun lichaam ophopen, en zijn ze extra kwetsbaar (Voogt et al., 1994). Op grond van de huidige concentraties aan PCB in de meeste Nederlandse wateren, met name in het rivierengebied, kunnen nog steeds nadelige effecten op otters optreden (van de Linde, 1996). Ook het verkeer, in het verleden één van de factoren, die de otterpopulatie deed verminderen, legt een druk op de otterpopulatie.

Effecten toxiciteit

Metingen en modellen toonden aan dat het de PCB-concentraties in sediment en vis in het Friese merengebied dusdanig was dat een groeiende populatie tot de mogelijkheden zou behoren (van der Linde, 1996, Traas et al., 2001). Echter, buiten de uitzetgebieden is de situatie m.b.t. PCB niet veelbelovend, In het Rijnstroomgebied zullen naar verwachting de PCB-concentraties te hoog blijven om het voortbestaan van otterpopulaties mogelijk te maken (van der Linde, 1996). Visetende hogere organismen lopen in Maas- en Rijnstroomgebied en in het Benedenrivierengebied een 'matig risico', waarbij ook andere stoffen dan PCB een rol spelen (Maas, 2003).
In de bovenstaande figuur is de 'giftigheid van het sediment', uitgedrukt als het Toxisch Equivalent van PCB, uitgezet tegen de gemodelleerde habitatgeschiktheid uitgedrukt als 'relatieve nestgrootte' (zie de technische toelichting) . Beneden een relatieve nestgrootte van 0,5 wordt de populatie kleiner, en is uiteindelijk niet levensvatbaar. Van de relatieve nestgrootte kan een 'kritisch niveau' voor PCB in sedimenten worden afgeleid. Het TEQsed in de Rijn- en Maasstroomgebieden zal tussen Zandmeer en Biesbosch in liggen.
Ondanks grote onzekerheden concluderen Traas et al. (2001) dat In de 'schonere' meren zoals het Zandmeer het nog ongeveer 15 jaar zal duren voordat het sediment die kwaliteit bezit om een otterpopulatie een duurzaam leven te kunnen garanderen. In de Biesbosch zal dat 25 - 80 jaar kunnen zijn. Het voortbestaan van een gezonde populatie otters in Nederland staat onder druk van de giftigheid van het sediment.

Verkeer

Naast toxiciteit is er een tweede drukfactor: het verkeer. In 2002 zijn 15 otters uitgezet in Noordwest Overijssel, in 2004 nog eens 5. In juli 2005 waren 6 van hen omgekomen in het verkeer. In december 2005 werden twee jonge in het gebied geboren otters doodgereden. Twee andere otters van onbekende herkomst (in ieder geval niet van de officiële herintroductie) zijn in 2005 eveneens door het verkeer omgekomen. De intensiteit van het verkeer zal alleen maar toenemen (MNP, 2005). Dat betekent dat nog één van de oorzaken van het verminderen van de populatie niet is weggenomen.

IUCN richtlijnen

Twee van de oorzaken van de vermindering van de otters in Nederland (de hoge concentraties van PCB in het bodemsediment en de verkeersdruk) zijn nog steeds aanwezig. De richtlijnen van de IUCN (1998) ontraden herintroductie van otters in zulke gevallen (van Liere en van Liere, 2006).

Bronnen

  • IUCN (1998) Guidelines for Re-introduction. Prepared by the IUCN/SSC Re-introduction specialist Group. International Union for Conservation of Nature and Natural Resources, Gland, Switserland and Cambridge, UK. Ook op Internet in te zien.
  • Leonards, P.E.G., Th.H. de Vries, W. Minnaard, S. Stuijfzand, P. de Voogt, W.P. Cofino, N.M. van Straalen en B. van Hattum (1995) Assessment of experimental data on PCB-induced reproduction inhibition in Mink, based on an isomer- and congener-specific approach using 2,3,7,8-tetrachlorodibenzo-p-dioxin toxic equivalency. Environmental Toxicology and Chemistry 14, 639-652.
  • Leonards, P.E.G., Y. Zierikzee, U.A.Th. Brinkman, W.P. Cofino, N.M. van Straalen, B. van Hattum (1997). The selective dietary accumulation of planar polychlorinated biphenyls in the otter (Lutra Lutra). Environmental Toxicology and Chemistry 16, 1807-1815.
  • Leonards, P.E.G., S. Broekhuizen, P. de Voogt, N.M. van Straalen, U.A.Th. Brinkman, W.P. Cofino, B. van Hattum (1998). Studies of bioaccumulation and biotransformation of PCBs in Mustelids based on concentration and congener patterns in predators and preys. Archives of Environmental Contamination and Toxicology 35, 654-665.
  • Liere, B.E. en L.E. van Liere (2006). Reintroduction of the otter (Lutra lutra) in the Netherlands: did it really meet international guidelines? Lutra (in press).
  • Linde, A. van de (1996). De terugkeer van de otter. RIZA rapport 96.174X, Lelystad.
  • Maas, J.L. (2003). Biologische monitoring in zoete rijswateren: bioaccumulatie in all en driehoeksmosselen. Een evaluatie van 10 jaar monitoren (199202002). RIZA rapport 2003.013, Lelystad.
  • MNP (2005). Milieubalans 2005. Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven.
  • Traas, Th. P., R. Luttik, O. Klepper, J.E.M. Beurskens, M.D. Smit, P.E.G. Leonards, A.G.M. van Hattum en T. Aldenberg (2001). Congener-specific model for polychlorinated biphenyl effects on otter (Lutra Lutra) and associated sediment quality criteria. Environmental Toxicology and Chemistry 20, 205-212.
  • Voogt, P. de, M.J.M. van velzen en P.E.G. Leonards (1994). Patterns and toxic potency of persistent PCDD and PCDF congeners in liver of mustelids from the Netherlands. Oraganohal. Compds. 21: 465-468.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Opmerking
HabitatkwaliteitDe 'habitatkwaliteit' is in de figuur uitgedrukt in sedimentconcentraties van PCB (in TEQ - Toxic Equivalent concentration). PCB concentraties in vissen (paling, snoek en voorn) zijn berekend d.m.v. een BSAF (Biota Sediment Accumulation Factor), die voor de paling, snoek en voorn samen gemiddeld 12,2 bedraagt (Leonards et al. 1997) Vervolgens zijn concentraties voor de otter berekend d.m.v. een BMF (Biomagnification factor), die volgens Leonards et al. (1998) 41 bedraagt. Dit levert concentraties op in vissen en otters genormaliseerd op basis van vetgehalte.HabitatgeschiktheidAls 'habitatgeschiktheid' is de relatieve nestgrootte gekozen. Dat is het gemiddelde aantal jongen dat een ottervrouwtje in een bepaalde periode bij een gegeven TEQ zou krijgen, vergeleken met het aantal jongen dat een ottervrouwtje gekregen zou hebben in een 'ongestoorde' omgeving (TEQ =0). De relatieve nestgrootte is geschat aan de hand van experimentele data van de verwante Amerikaanse nerts (Leonards et al. 1995; Traas et al. 2001). De 'habitatgeschiktheid' (relatieve nestgrootte) is omgerekend naar de fractie levende jongen per vrouwtje ten opzichte van een 'ongestoorde' controle-populatie, waarbij het gemiddelde aantal jongen 1,7 was.Vermeld moet worden dat er geen zekerheid is dat de Amerikaanse nerts even gevoelig voor PCB is als de otter. Berekeningen waarin gekeken werd naar de verstoring van de vitamine A huishouding van de otter bleken echter bijna hetzelfde beeld te vertonen qua habitatgeschiktheid als worpgrootte/ nestgrootte.
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Risico's van giftige stoffen en verkeer voor otters (indicator 0524, versie 01,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.