Duurzame stallen, 2001-2017

Begin 2017 bedroeg het aandeel integraal duurzame stallen 13,6%. Daarmee is het doel van 14% net niet gehaald.

Ontwikkeling van het aandeel duurzame stallen

Begin 2017 bedroeg het aandeel integraal duurzame stallen 13,6%. Daarmee is het doel van 14% net niet gehaald. Jaarlijks is in de begroting van het ministerie van Economische Zaken een streefwaarde opgenomen voor het lopende jaar. Voor begin 2017 is dit 14% en voor 2018 is dit 16% (EZ 2016; van der Peet et al. 2017).

In de loop der jaren is het aandeel integraal duurzame stallen toegenomen. De groei treedt vooral op door de bouw van stallen die voldoen aan de criteria uit de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) en het Beter Leven keurmerk (Van der Peet et al. 2017). Het aantal stallen met als keur- of kenmerk Biologisch, Milieukeur, Keten Duurzaam Varkensvlees (KDV) of die voldoen aan voorwaarden van de investeringsregeling Integraal Duurzame Stallen en Houderijsystemen (RLS) laten een veel kleinere groei zien of nemen in aantal af.
De MDV was al voor 2009 ontwikkeld voor varkens en kippen (Van der Peet et al. 2013), en geldt vanaf 2009 ook voor rundvee. In de rundveehouderij bedraagt het aandeel biologische stallen ongeveer eenderde. Met een realisatie van integraal duurzame stallen op 1 januari 2017 van 33,4% in de pluimveehouderij, 27% in de varkenshouderij en 8% in de rundveehouderij is de doelstelling van 14% integraal duurzame stallen voor die diersoorten op peildatum 1 januari 2017 net niet gehaald.

De toename van het aandeel duurzame stallen is mede een gevolg van de afname van het totaal aantal stallen, een effect van schaalvergroting in de veehouderij. Door de trend van schaalvergroting is het aandeel duurzame stallen lager dan het aandeel dieren in deze stallen, dat op de peildatum bijna 36% (pluimveehouderij), 39% (varkenshouderij) en ruim 18% (rundveehouderij) bedroeg.
Als maat voor de duurzaamheid van de veehouderij is het aandeel dieren in integraal duurzame stallen een betere maat dan het aandeel stallen.
In 2016 was de groei in het aantal integraal duurzame stallen minder dan in voorgaande jaren. De groei in het aantal dierplaatsen in deze stallen nam veel minder af.

Grote verschillen tussen sectoren

Belangrijke drijvende krachten voor de bouw van nieuwe stallen zijn milieuregels en welzijnsregels geweest die in 2010 (vleeskuikens), 2012 (leghennen) en 2013 (zeugen) van kracht zijn geworden. Daarnaast spelen verleende fiscale voordelen (MDV) en subsidies (RLS) een rol en de groeiende markt voor meer diervriendelijk geproduceerde producten (Beter Leven, KDV). Een andere factor die bijdraagt aan de groei van het aandeel duurzame stallen zijn lokale eisen voor vergunningverlening die te maken hebben met ruimtelijke ordening (bouwblokgrootte), natuurbescherming, geurhinder en de uitstoot van fijn stof.

In de rundveehouderij is 8% van de stallen aan te merken als 'integraal duurzaam' (Van der Peet et al. 2017) en daarmee blijft deze sector achter bij het gemiddelde in de veehouderijsector. Voor de meeste melkveebedrijven was er tot 2015 geen regelgeving die grote aanpassingen aan stallen vereiste. Een tweede verklaring voor het achterblijven van de rundveesector is dat bij melkvee het aantal bedrijven en daarmee het aantal stallen vanaf het jaar 2000 minder snel is afgenomen (en dus minder schaalvergroting) in vergelijking met de varkens- en pluimveehouderij. Verder hebben rond 2010 melkveehouderijen nog fors geïnvesteerd in stallen die niet emissie-arm zijn (Arcadis 2013). Deze stallen hebben een ruime (over)capaciteit. Deze ruimte is gecreëerd om in te spelen op de uitbreiding die vanaf 1 april 2015 mogelijk is geworden door het afschaffen van het Europese melkquotum. Vanwege het voornemen om vanaf 2015 de emissie-eisen voor nieuwe melkveestallen aan te scherpen (onder invloed van het PAS-beleid), hebben melkveehouders hun investeringen in stallen vervroegd.

Duurzame stallen in Noord Brabant en Limburg

Voor de gehele varkens- en pluimveesector in Noord Brabant en Limburg was er bovendien al vanaf 2010 sprake van aangescherpte ammoniakeisen voor nieuwe stallen via provinciale verordeningen. Anders dan in de melkveehouderij was het daar al verplicht om 85%reductie van de ammoniakemissie te realiseren ten opzichte van traditionele stallen. Daar komt bij dat het voor varkens- en pluimveehouderijen relatief eenvoudiger en/of goedkoper was om te voldoen aan bovenwettelijke eisen voor de uitstoot van ammoniak. Bij varkens kan dat via toegevoegde technieken, zoals (combi)luchtwassers en is dus geen stalvervanging nodig. Bovendien zijn hier subsidies voor beschikbaar gesteld. Bij legkippen was het mogelijk om via goedkopere volièrestallen te voldoen aan de bovenwettelijke eisen ten aanzien van ammoniak. De varkenshouderij heeft verder de mogelijkheid om een deel van de integraal duurzame stallen die uitgerust is met combiluchtwassers te salderen met niet-emissie-arme stallen; volgens definitie in de MDV is dat integraal duurzaam, en op bedrijfsniveau is het een manier om aan de wettelijke eisen te voldoen. Deze mogelijkheid bestaat niet in de rundveehouderij.

Definitie integraal duurzame stallen

Bij de monitoring (Van der Peet et al. 2017) zijn integraal duurzame stallen gedefinieerd als:

  • stallen van biologische - door Skal gecertificeerde - bedrijven;
  • stallen waarvoor veehouders gebruik hebben gemaakt van de fiscale regelingen Vamil (willekeurige afschrijving milieuinvestering) en MIA (milieu-investeringsaftrek); om deze regelingen te mogen toepassen, moeten de veehouders op de zogenaamde Maatlat Duurzame Veehouderij een minimumaantal punten halen voor ammoniak, dierenwelzijn, voor energie en diergezondheid (sinds 2009); voor fijn stof en inpassing in de omgeving (sinds 2011) en brandveiligheid (sinds 2014).
  • milieukeurstallen, die voldoen aan bovenwettelijke eisen voor milieu (energiegebruik, mestproductie en ammoniakemissie) en dierenwelzijn inclusief diergezondheid;
  • stallen die meedoen aan de Investeringsregeling integraal duurzame stallen; veehouders kunnen sinds 2008 jaarlijks op deze regeling inschrijven en een commissie selecteert de meest duurzame stallen uit de inschrijvingen. Vanaf 2015 zijn vanuit deze regeling geen nieuwe stallen meer gesubsidieerd.
  • Veehouderijen met het Beter Leven Keurmerk sinds 2014. Dit keurmerk is ontwikkeld door de Dierenbescherming. De nadruk ligt op dierenwelzijn en minder op stalinrichting.
  • Veehouderijen met het keurmerk Keten Duurzaam Varkensvlees sinds 2014. Dit keurmerk is ontwikkeld door samenwerking in de keten van Nederlandse varkenshouders tot slagers, retail en cateraars.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Duurzame stallen
Omschrijving
Percentage gerealiseerde integraal duurzame stallen excl. het aantal aanvragen voor stallen in voorbereiding per sector.
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving
Berekeningswijze
De cijfers voor het aantal stallen zijn overgenomen uit van der Peet et al., 2017. De regelingen waaruit de gegevens afkomstig zijn, hebben soms betrekking op stallen (investeringen) en soms op bedrijven (KDV, Beter Leven, Biologisch). In dat laatste geval is het aantal stallen berekend op basis van een gemiddeld aantal stallen per bedrijf.
Basistabel
Data afkomstig uit Monitor duurzame stallen peildatum 1 januari. jaren: 2009, 2010, 2011, 2012, 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 (zie achtergrondliteratuur)
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Peet G.F.V. van der, R.W. van der Meer, H. Docters van Leeuwen & S.R.M. van Wageningen-Lucardie (2017), Monitoring integraal duurzame stallen; peildatum 1-1-2017. Wageningen: Wageningen UR- Livestock ResearchPeet G.F.V. van der, R.W. van der Meer, H.B. van der Veen, H. Docters van Leeuwen & S.R.M. van Wageningen-Lucardie (2016) . Monitoring integraal duurzame stallen; peildatum 2016. Wageningen: Wageningen UR- Livestock Research.Peet G.F.V. van der, R.W. van der Meer, H.B. van der Veen, H. Docters van Leeuwen & S.R.M. van Wageningen-Lucardie (2015) . Monitoring integraal duurzame stallen; peildatum 2015. Wageningen: Wageningen UR- Livestock Research.Peet, G.F.V. van der, H.B. van der Veen & H. Docters van Leeuwen. (2014), Monitoring integraal duurzame stallen. Peildatum 1 januari, 2013. Wageningen: Wageningen UR-Livestock Research.Peet, G.F.V. van der, H.B. van der Veen & H. Docters van Leeuwen. (2013), Monitoring integraal duurzame stallen. Peildatum 1 januari, 2013. Wageningen: Wageningen UR-Livestock Research.Peet, G.F.V. van der, H.B. van der Veen & H. Docters van Leeuwen. (2012), Monitoring integraal duurzame stallen. Peildatum 1 januari, 2012. Wageningen: Wageningen UR-Livestock Research.Peet, G.F.V. van der, H.B. van der Veen & H. Docters van Leeuwen. (2011), Monitoring integraal duurzame stallen. Peildatum 1 januari, 2011. Wageningen: Wageningen UR-Livestock Research.Peet, G.F.V. van der, H.B. van der Veen & H. Docters van Leeuwen. (2010), Monitoring integraal duurzame stallen. Peildatum 1 januari, 2010. Wageningen: Wageningen UR-Livestock Research.Peet, G.F.V. van der, H.B. van der Veen & H. Docters van Leeuwen. (2009), Monitoring integraal duurzame stallen. Peildatum 1 januari, 2009. Wageningen: Wageningen UR-Livestock Research.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
06
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Duurzame stallen, 2001-2017 (indicator 0401, versie 06,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.