Bodemproblematiek in Europa

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

De Europese Unie werkt al jaren aan geïntegreerd bodembeleid. Er is een geaccepteerde bodemstrategie. De systematiek voor monitoring van verontreinigde locaties is in ontwikkeling. Het voorstel voor een kaderrichtlijn bodem is echter niet door alle lidstaten geaccepteerd. De jaarlijkse saneringsuitgaven per hoofd van de bevolking variëren aanzienlijk per land.

Locaties en bronnen van vervuiling

Bodemverontreiniging kan veroorzaakt worden door diffuse bronnen en lokale bronnen. De belangrijkste oorzaken van diffuse verontreiniging in het recente verleden waren onder andere het overmatige gebruik van pesticiden, kunstmest en het gebruik van ongezuiverd slib op landbouwgronden. Momenteel spelen verzuring, depositie van zware metalen en te veel aan nutriënten een negatieve rol. Lokale verontreinigingen zijn meestal gerelateerd aan verlaten industriële terreinen en voormalige militaire oefenterreinen. Bedrijfsongevallen, inadequate behandeling van industrieel en huishoudelijk afval en mismanagement hebben hierbij een rol gespeeld. Vooral in Oost- en Centraal Europa (bijvoorbeeld de "Zwarte driehoek" tussen Polen, Tsjechië en Slowakije) hebben ontoereikende wetgeving en achterstallige technologieën een rol gespeeld. Maar ook in West-Europa blijft bodemverontreiniging een probleem, ondanks de inspanningen van de laatste tien jaar. Tot de meest vervuilde streken in Noordwest-Europa behoort het gebied van Nord-Pas-de-Calais in Frankrijk tot de Ruhr-regio in Duitsland, inclusief België en Nederland en verder zuidelijk Engeland en regio's in Noord-Italië (Po-vlakte, Napels).

Europees Bodembeleid

De Europese Unie werkt al jaren aan een geïntegreerd bodembeleid. In de jaren 90 werden al voor de meeste Europese landen statistische gegevens over potentieel en reëel verontreinigde locaties in kaart gebracht, inclusief de vordering in de identificatie en sanering. De EU-resolutie "Thematische strategie inzake bodembescherming"(2003) vraagt de Europese Commissie een strategie op te stellen om bestaande bodemproblemen te inventariseren. Met behulp van een geïntegreerde, functiegerichte benadering dienen kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen te worden geformuleerd, inclusief eventuele maatregelen en tijdschema's (Nederland: zie indicator Bodemsaneringsbeleid):


Behalve bodemverontreiniging (lokaal of diffuus) komen ook andere aspecten van bodemdegradatie in beeld, zoals erosie en lawines, overstromingen, verstedelijking, afsluiting (sealing), compactie, verzilting, afname organisch stof en biodiversiteit. Op basis van de rapportages van een aantal werkgroepen is de Europese bodemstrategie opgesteld (EU, 2006a).

In 2006 is een concept kaderrichtlijn bodembescherming gepubliceerd (EU, 2006b). De opzet was een traject van twee jaar voor consultatie en het inbouwen in de nationale regelgevingen. Daarna zouden twee fasen van vijf jaar volgen voor de identificatie van risico-gebieden en inventarisatie van verontreinigde locaties per lidstaat. In 2015 zouden dan nationale doelen en maatregelenpakketten zijn vastgesteld. In lijn met het subsidariteitsbeginsel van de EU was niet voorzien in een gemeenschappelijke standaard voor de bodemkwaliteit. Hiermee kan flexibiliteit worden behouden in situaties die sterk uiteen kunnen lopen op basis van locale historie van verontreinigende activiteiten, locale economie, bodemtypen en grondwaterstanden. Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat zo veel mogelijk het beleid wordt overgelaten aan en wordt gedragen door lagere overheden. De kaderrichtlijn bodembescherming is eind 2007 niet geaccepteerd, juist omdat een beperkt aantal leden (Duitsland, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk en Engeland) vond, dat het voorstel nog steeds te weinig in overeenstemming was met het subsidariteitsbeginsel en de kosten en administratieve lasten te zwaar leken (EU, 2007b). De in 2000 geaccepteerde Kaderrichtlijn water (KRW) (EU, 2000) heeft wel invloed op de aanpak van grondwaterverontreiniging.

Voortgang bodemsanering in Europa

Sinds 1999 voert het Europese Milieuagentschap (EEA) een jaarlijkse monitoring uit van bodemverontreiniging en -sanering bij de EU-lidstaten.. De meeste vervuilde locaties in West en Centraal Europa zijn in een of andere vorm in kaart gebracht, maar gebieden in de nieuwe EU-landen zijn weinig tot niet geïnventariseerd. Voorlopig onderzoek is in West-Europese landen meestal vergevorderd, maar daadwerkelijke saneringen verlopen trager, gezien de kosten, technische problemen en inzicht in de consequenties van de verontreiniging. Qua financiering wordt wel gestreefd naar het principe "de vervuiler betaalt", maar de meeste saneringen worden betaald uit publieke middelen, vanwege het publieke belang in combinatie met de moeilijkheden bij het achterhalen of de financiële belasting van de historische vervuilers. Bilaterale convenanten tussen een industrietak en de staat over de sanering van door deze industrie vervuilde locaties komen ook voor, bijvoorbeeld convenanten met de olie-industrie over de sanering van grond bij voormalige tankstations.

De EEA-inventarisatie van 2007 (EEA, 2007) vermeldt een schatting van 3 miljoen nog niet onderzochte, en nog niet goed geïdentificeerde locaties waar in het verleden mogelijk verontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Daarnaast zijn er nog 1,8 miljoen goed geïdentificeerde maar nog te onderzoeken mogelijk verontreinigde locaties (in Nederland ca. 25.000), 240.000 nog niet gesaneerde locaties met een vastgestelde (ernstige) bodemverontreiniging en 81.000 gesaneerde locaties (in Nederland ca. 20.000). Als belangrijkste verontreinigingsbronnen worden genoemd: industriële productie en commerciële diensten (36 %), olie-industrie (17 %), afvalverwerking en -verwijdering door gemeenten (15 %) en industrie (9 %).

Kosten van bodemsanering in diverse landen van Europa

Het Europese Milieuagentschap (EEA, 2002) heeft in 2002 de jaarlijkse uitgaven voor onderzoek en sanering van bodemverontreiniging globaal geïnventariseerd. De uitgaven variëren volgens de EEA per hoofd van de bevolking tussen € 35 in Nederland en 40 eurocent in Spanje. Voor Duitsland is de schatting gebaseerd op gegevens van enkele deelstaten en lager dan verwacht. In Nederland varieerden de uitgaven voor bodemonderzoek en -sanering in de periode 2000-2007 tussen de € 16 en € 28 per inwoner per jaar (op basis van gegevens in het Jaarverslag bodemsanering over 2007; VROM/RIVM, 2008). In 2007 waren de uitgaven 387 miljoen euro, dat is € 24 per inwoner. Het wordt verwacht dat deze uitgaven voornamelijk zullen stijgen in landen waar de aanpak van de problematiek meer recent is (Oost-Europa, nieuwe EU-landen).
Voor recente vergelijkingen met het Bruto Nationale Product (GDP) van EU-lidstaten zie (EEA, 2007b)

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
04
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Bodemproblematiek in Europa (indicator 0511, versie 03,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.