De aanpak van vervuilde bovengrond en van vervuild grondwater

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Bij bodemsanering kan er sprake zijn van een relatief snelle bovengrondsanering, of een relatief langdurige ondergrondsanering (grondwater), dan wel van een combinatie van beide.

Bovengrond- en ondergrondsaneringen in 2007

Bij een verontreinigde bodem gaat het zelden of nooit om alleen verontreiniging in de bovenste laag van de bodem, maar ook om verontreinigingen die wegzakken naar het grondwater en daar verder worden meegevoerd. De aanpak van boven- en ondergrond is verschillend en de aanpak van de ondergrond duurt meestal veel langer dan die van de bovengrond. De eerste figuur geeft weer hoe vaak in 2007 de ondergrond, de bovengrond of beide zijn gesaneerd.

Sanering van vervuilde bovengrond

Als de verontreiniging zich niet verspreidt naar de ondergrond, hoeft alleen de bovengrond te worden aangepakt. Daarmee kan voor de bewoners of andere gebruikers van de bodem het risico van de vervuiling vrijwel geheel worden weggenomen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door het verwijderen van de ergste verontreiniging, de verontreinigingkernen, en door vervolgens een schone laag grond (leeflaag) aan te leggen op een afgeschermde maar nog verontreinigde ondergrond. Hierna moet het dieper graven dan de leeflaag worden vermeden. Dergelijke beperkingen worden vastgelegd bij het Kadaster.

Voordat een sanering kan worden uitgevoerd wordt op een verontreinigde locatie een gebied vastgesteld waarbinnen de verontreiniging over de toegestane norm heen gaat. Dit is de zogenaamde interventiewaardencontour. In de periode 2005-2007 was het aantal contouren waarin een bovengrondsanering werd uitgevoerd ongeveer 1500 per jaar (zie tweede figuur).

Bij het merendeel van de bovengrondsaneringen (55 %) werd de vervuiling volledig verwijderd (multifunctioneel gesaneerd). Vooral bij kleine locaties heeft multifunctioneel saneren meestal de voorkeur, omdat daarmee het probleem blijvend is opgelost. Bovendien zijn de kosten van een kleine sanering nog te overzien. Bij de overige bovengrondsaneringen werd functioneel gesaneerd, met de gebruiksfunctie van de bodem als uitgangspunt. Bij functioneel saneren blijven hogere restwaarden aan verontreinigende stoffen achter, maar zonder dat dit risico oplevert bij huidig gebruik.

Sanering van vervuild grondwater

Als vervuilende stoffen met het grondwater kunnen meestromen zodat het grondwater steeds verder vervuilt, is ook een grondwatersanering nodig (ondergrondsanering). Hiervoor hoeft niet altijd gegraven te worden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van oppompen van vervuild grondwater, gevolgd door reinigen en terugvoeren van gezuiverd grondwater, of door het op gang brengen van microbiologische afbraak van organische stoffen. Soms is een drijflaag met slecht oplosbare stoffen aanwezig op het grondwater. Deze drijflaag kan meestal snel worden weggezogen. De rest van de grondwaterreiniging gaat langzaam en kan tientallen jaren duren.
Het aantal ondergrondsaneringen is in de periode 2005-2007 afgenomen van 1100 tot 750 contouren per jaar (zie derde figuur). Bij ondergrondsaneringen wordt over het algemeen gestreefd naar een stabiele eindsituatie. Dit was het geval bij 85% van het aantal uitgevoerde ondergrondsaneringen in 2007. Bij een stabiele eindsituatie kan eventueel een kleine of grote restverontreiniging achterblijven, maar deze restverontreiniging heeft een minimaal risico op verspreiding via het grondwater.

Voor grotere locaties is een stabiele eindsituatie technisch vaak niet goed haalbaar of onevenredig duur. In dat geval wordt gekozen voor een kosteneffectieve aanpak. Bij een kosteneffectieve aanpak staan de kosten van de sanering in verhouding tot het eindresultaat. Het eindresultaat van zo'n kosteneffectieve aanpak kan een beheersbare niet-stabiele eindsituatie zijn.
Na een dergelijke sanering blijft nazorg nodig om risico's te voorkomen. Deze kan bestaan uit beheersmaatregelen met geringe intensiviteit zoals registratie van de verontreiniging en een monitoringsprogramma waarbij de verspreiding van de verontreiniging wordt gevolgd. Maar ook kan een meer uitgebreide nazorg noodzakelijk zijn: Isoleren, Beheersen en Controleren (IBC). In beide gevallen (geringe en uitgebreide nazorg) zal de niet-stabiele situatie blijvend aandacht en kosten vergen.

Multifunctioneel saneren of functiegericht saneren

Een sanering kan multifunctioneel, dan wel functiegericht worden uitgevoerd.

  • Multifunctioneel saneren betekent dat de bodem na sanering geschikt is voor iedere gebruiksfunctie. De bodem is dan geschikt voor industrie maar ook voor natuur en wonen met moestuinen.
  • Functiegericht saneren betekent dat na sanering de bodemkwaliteit alleen voldoet aan de huidige gebruiksfunctie. Van bijvoorbeeld een industriegebied mag de bodemkwaliteit minder goed zijn dan die van een moestuin. De gebruiksfunctie mag alleen wijzigen als opnieuw wordt bekeken wat voor soort sanering of beheer noodzakelijk is.
  • Functiegericht saneren is sinds de Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER, 1997) toegestaan. Het wordt vooral toegepast om bij grote locaties de bodemsanering goedkoper te maken, zodat kan worden voorkomen dat hoge saneringskosten leiden tot stagnatie van een gewenste gebruikswijziging van een locatie.

Risico's van bodemverontreiniging

Bij de bovengrond zijn de kansen op contact met de verontreiniging en de opname in de erop geteelde groenten groter. Huidcontact met de verontreiniging is bijvoorbeeld mogelijk bij graven of tuinieren. Opname van de verontreiniging kan ook gebeuren door het inslikken van verontreinigde gronddeeltjes, door het inademen van stof dat vanaf de bodem opwaait of door consumptie van gewassen die geteeld zijn op de verontreinigde grond. Bij de ondergrond speelt voornamelijk de verspreiding van de verontreiniging met het grondwater een rol. Op het moment dat een verontreiniging opgelost is in het grondwater kunnen er door de grondwaterstroming grote verontreinigingspluimen ontstaan. Deze verontreinigingspluimen kunnen op een bepaald moment het oppervlaktewater of een drinkwaterwingebied bereiken. Vooral dit laatste kan leiden tot problemen bij de drinkwaterbereiding. De verschillende soorten risico's bepalen of een bovengrond en/of ondergrondsanering nodig is.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
04
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). De aanpak van vervuilde bovengrond en van vervuild grondwater (indicator 0513, versie 03,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.