Gemiddeld kindertal per vrouw, 2000-2013

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

In 2013 bedroeg het gemiddeld kindertal per vrouw in Nederland 1,67. Regionaal zijn er aanzienlijke verschillen in kindertal. Onder niet-westerse vrouwen van de tweede generatie is het geboortecijfer tussen 2000 en 2012 flink gedaald. Tienermoeders in Nederland hebben relatief vaak een Caribische achtergrond.

Uitstel van het krijgen van kinderen, nu vanwege de crisis

In 2013 werden er 171 duizend kinderen geboren, het laagste aantal sinds 1984, en aanzienlijk lager dan in het jaar 2000, waarin 207 duizend kinderen werden geboren. Deze daling hangt deels samen met het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijdsfase: het aantal vrouwen van 25 tot 40 jaar daalde tussen 2000 en 2013 met bijna 20% (van 1,87 naar 1,53 miljoen). In 2000 bedroeg het gemiddeld kindertal per vrouw 1,72, daarna steeg het tot 1,80 (in 2010), het hoogste aantal sinds 1973. De daling daarna naar 1,67 in 2013 hangt samen met de economische crisis (Van Duin en Stoeldraijer, 2013).
De gemiddelde leeftijd van de moeder bij de geboorte van het eerste kind is sinds de jaren 70 aanzienlijk gestegen, van ongeveer 24 naar ruim 29 jaar. Dit 'uitstelgedrag' leidde er toe dat zowel het jaarlijkse aantal geborenen daalde en ook het totale kindertal. Aan dat toenemende uitstelgedrag lijkt nu een einde te zijn gekomen, want de leeftijd van de moeder bij geboorte van het eerste kind stijgt sinds 2004 niet meer. Dat het kindertal tot 2010 wel steeg, wijst op een nieuwe fase van inhaal van eerder uitgestelde kinderen. Zeer waarschijnlijk heeft de economische crisis die tendens verstoord. Er is immers een verband tussen de conjunctuur en het krijgen van kinderen (De Beer, 2012). In tijden van (economische) crisis neemt de onzekerheid toe en dat vertaalt zich in uitstel van de beslissing kinderen te willen krijgen. Uiteraard is dat pas enige tijd later waar te nemen in de feitelijke geboortecijfers. De huidige daling van het aantal kinderen - zowel het absolute aantal geborenen als het gemiddeld kindertal - brengt dat tot uitdrukking.

Aanzienlijke regionale variatie

Er is grote regionale variatie in het gemiddeld kindertal per vrouw. Voor een deel zal dit verband houden met selectieve migratiepatronen: bepaalde regio's zijn aantrekkelijker om te gaan wonen dan andere als je kinderen wilt krijgen.
Het gemiddeld kindertal lag in het eerste decennium van de 21e eeuw hoger dan in het decennium daarvoor, met 2010 als hoogtepunt. Onder invloed van de economische crisis lag het landelijk gemiddelde daarna lager. Het landelijk beeld geldt echter niet voor alle regio's. In de provincies Groningen, Zuid-Holland en Zeeland is het gemiddelde in 2011/2012 zelfs toegenomen ten opzichte van dat in de vijf jaar daarvoor. Vooral Oost-Groningen, Rotterdam, Den Haag en Leiden, en in Zeeland geldt dat voor alle Coropgebieden, springen er in dat opzicht uit. Daarentegen is in Twente, Delft, Westland en Zuidwest-Gelderland juist sprake van een relatief sterke daling van het gemiddeld kindertal. Wellicht speelt daarbij een rol dat in tijden van crisis migratie van gezinnen die kinderen krijgen vermindert.

Kindertal niet-westers allochtone vrouwen daalt snel

Hoewel de absolute geboorteaantallen niet zo sterk zijn veranderd, hebben zich wel grote veranderingen voorgedaan in het vruchtbaarheidspatroon van de niet-westers allochtone vrouwen. De niet-westers allochtone vrouwen hadden tot voor kort duidelijk meer kinderen dan de autochtone vrouwen. Vooral bij vrouwen op jongere leeftijden is er een sterke daling geweest in het kindertal, met name onder de niet-westerse vrouwen van de tweede generatie. In het algemeen lijken hun geboortecijfers nu meer op die van autochtone vrouwen dan op die van hun moeders.
Onder de grootste niet-westerse herkomstgroepen zijn vooral de geboortecijfers van jonge Marokkaanse en Turkse vrouwen fors gedaald. Zo daalde tussen 2000 en 2012 het aantal geboorten per duizend vrouwen tussen de 20 en 25 jaar onder de Marokkanen van 124 naar 51, en onder de Turken van 129 naar 45. Bij autochtone vrouwen was het cijfer in beide jaren 25. In de tweede generatie valt op dat kinderen krijgen onder de 25 jaar aanzienlijk is gedaald en onder vooral Turkse en Marokkaanse vrouwen zelfs erg laag is geworden en dat de relatieve vruchtbaarheidscijfers vanaf leeftijd 25 juist zijn gestegen. Dat duidt op uitstel van kinderen krijgen, iets wat in de eerste generatie vrijwel niet voorkomt.

Relatief veel tienermoeders met een Caribische achtergrond

In 2012 kregen 2,2 duizend tienermeisjes in Nederland een kind. Met 4,5 geboorten per duizend meisjes van 15 tot 20 jaar bereikte het geboortecijfer de laagste waarde die ooit door het CBS is waargenomen. Rond 1970 was dit aandeel nog vijf keer zo hoog. Ook in vergelijking met andere landen kent Nederland weinig tienermoeders. In Europa zijn alleen in Zwitserland en Denemarken de geboortecijfers onder tieners nog iets lager.
Onder meisjes met een Antilliaanse of Surinaamse achtergrond zijn de geboortecijfers nog wel hoog. Zo kregen 27 per duizend tienermeisjes die in de (voormalige) Nederlandse Antillen zijn geboren, in 2012 een kind. De Surinaamse tienermeisjes van de eerste generatie hadden een geboortecijfer van 21 per duizend. De (in Nederland geboren) tweede generatie heeft lagere geboortecijfers, al zijn deze met 16 en respectievelijk 12 per duizend meisjes nog steeds relatief hoog.
De geboortecijfers van de totale groep niet-westers allochtone meisjes zijn sinds de eeuwwisseling sterker gedaald dan die van autochtone meisjes. In 2012 was het geboortecijfer van de tweede generatie Turkse meisjes (2,3 per duizend) zelfs lager dan dat van autochtone meisjes (3,5 per duizend). Ook onder de tweede generatie Marokkaanse meisjes is het geboortecijfer inmiddels zeer laag.
Geboortecijfers onder tienermeisjes hangen niet alleen samen met herkomst, maar mogelijk ook met sociaaleconomische positie. Dit heeft enige invloed op het regionale beeld. Regio's met een relatief groot aantal Antilliaanse en Surinaamse jongeren, zoals Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Almere, kennen een hoog geboortecijfer onder tieners, zo ook een aantal aan de rand van Nederland gelegen gebieden (Den Helder, met veel Antilliaanse jongeren; Oost-Groningen, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen met een relatief zwakke sociaaleconomische positie).

Bronnen

Relevante informatie

  • Bevolkingsgroei, 2018-2023
  • Meer gegevens over de demografische samenstelling, en prognoses van de ontwikkeling van de bevolking is te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Gemiddeld kindertal per vrouw, 2000-2013
Omschrijving
Het gemiddeld kindertal per vrouw is het gemiddelde aantal kinderen dat een vrouw krijgt als de waargenomen leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers van één jaar gedurende haar gehele leven zouden gelden.Met geborenen worden de levendgeborenen bedoeld: kind dat na geboorte enig teken van leven heeft vertoond, ongeacht de zwangerschapsduur. Levendgeborenen worden geteld naar de woongemeente en niet naar de geboortegemeente.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
Som van leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers. Het leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfer wordt berekend door het aantal levendgeboren kinderen dat uit vrouwen in een bepaalde leeftijdsgroep in een vast kalenderjaar wordt geboren, te delen door het gemiddeld aantal vrouwen in die leeftijdsgroep in dat jaar.
Leeftijd van de moeder wordt berekend als geboortejaar van het kind minus geboortejaar van de moeder.
Basistabel
Geboorte, vruchtbaarheid en leeftijd moeder:Geboorte: kerncijfers vruchtbaarheid, leeftijd moeder (31 december), regio
Geografische verdeling
Nederland, landsdelen, provincies, corop, stadsgewesten, grootstedelijke agglomeraties en gemeenten.
Andere variabelen
Leeftijd moeder: leeftijd van de moeder op 31 december sinds de geboorte van haar kind. Te berekenen als geboortejaar van het kind minus geboortejaar van de moeder.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Zie voor de methodenbeschrijving de onderzoeksbeschrijving van de bevolkingsstatistiek.
Betrouwbaarheidscodering
A (Integrale waarneming)

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
05
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Gemiddeld kindertal per vrouw, 2000-2013 (indicator 2110, versie 04,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.