Ontwikkeling veestapel op landbouwbedrijven, 1980-2015

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De omvang van de Nederlandse veestapel heeft een vrij grillig verloop. Dit verloop wordt mede bepaald door nationale en Europese wet- en regelgeving. Daarnaast spelen de uitbraken van epidemieën onder de dieren een belangrijke rol.

Meer melkvee, steeds minder paarden

Het aantal runderen is sinds 1980 met een vijfde afgenomen. Het aantal runderen daalde van 5,2 miljoen in 1980 naar 3,7 miljoen in 2006, waarna het weer toenam tot 4,1 miljoen in 2015. De scherpe knik in 1984 valt samen met de invoering van de melkquota binnen de Europese Unie, waardoor het aantal melk- en kalfkoeien tussen 1984 en 2011 met 42% is gedaald tot 1,47 miljoen.
Van 2011 tot 2015 neemt het aantal melk- en kalfkoeien met 10% toe tot 1,62 miljoen. Daarnaast is er vanaf 2012 ook een toename van het jongvee voor de melkveehouderij. Het aantal stuks jongvee steeg van 2012 tot 2015 met 149 duizend naar 1,34 miljoen, een stijging van 13 procent. Hiermee speelden de melkveehouders tijdig in op de afschaffing van de melkquota op 1 april 2015.
Het aantal paarden (en pony's) dat gehuisvest is op een landbouwbedrijf, is tussen 1980 en 2009 gestegen van 67 duizend tot 145 duizend. Mede als gevolg van de financiële crisis in 2008 is tussen 2009 en 2015 het aantal paarden gedaald tot 118 duizend. Een groot aantal paarden is gehuisvest op andere bedrijven, zoals maneges. Het totaal aantal paarden in Nederland is niet goed bekend, maar ligt volgens recente schattingen tussen de 400 en 450 duizend.

Minder schapen, weer meer geiten

Als gevolg van de invoering van de melkquota in 1984 was een bedrijfsuitbreiding met melkkoeien veelal geen optie meer. Boeren zijn daarna meer schapen gaan houden en het aantal schapen is snel gaan stijgen. In 1992 kwamen de schapen onder de mestwetgeving te vallen en was er een lagere ooipremie waardoor het aantal schapen is gaan dalen. Met ingang van 2006 is de ooipremie, die bedoeld was om houders van vlees- en melkschapen een inkomensondersteuning te geven bij ongunstige marktomstandigheden, geïntegreerd in de bedrijfstoeslagregeling. Als gevolg hiervan loopt het aantal schapen na 2007 snel terug. In 1980 waren er 850 duizend schapen, het hoogste aantal van 2,0 miljoen werd in 1992 bereikt en in 2015 kwam het aantal uit op 950 duizend.
In 1980 waren er nog maar een paar duizend geiten in Nederland. In de periode van 1980 tot 2009 is het aantal geiten enorm gestegen. Alleen rond 1992 was er van een afname sprake. Sinds 1992 vallen geiten ook onder de mestwetgeving. Het aantal geiten was in 2009 opgelopen tot bijna 375 duizend. In 2010 is als gevolg van de ruimingen in verband met de Q-koorts het aantal geiten gezakt tot ruim 350 duizend. In 2015 was het aantal weer toegenomen tot 470 duizend.

Kippen en varkens weer in stijgende lijn

Het aantal kippen verloopt golvend met een stijgende trend. In 1980 waren er 81 miljoen kippen en in 2015 waren dat er 107 miljoen. De forse afname in 2003 is een gevolg van de vogelgriepepidemie. In het voorjaar van 2003 werden bijna 30 miljoen kippen geruimd. Het aantal vleeskuikens schommelt sinds 2003 rond de 44 miljoen. Het aantal leghennen heeft na 2003 een stijgende trend. In 2015 waren er 48 miljoen leghennen.
De varkensstapel bedroeg 10 miljoen in 1980. Het grootste aantal varkens was er in 1997 met 15 miljoen stuks. In februari 1997 was er een uitbraak van de varkenspest, waardoor de varkensstapel in een jaar tijd fors daalde. De jaren erna kenden een dalende trend tot 2004 als gevolg van factoren als marktontwikkelingen, de Wet herstructurering varkenshouderij en milieu- en dierwelzijnsmaatregelen. Op het dieptepunt in 2004 waren er 11,2 miljoen varkens. Sindsdien is de trend weer opgaand en in 2015 waren er 12,6 miljoen varkens.

Mestproductie vooral door rundvee

In 2015 produceerde de Nederlandse veestapel 76,3 miljard kilogram mest, waarvan 81% voor rekening van het rundvee kwam. De bijdrage van de melk- en kalfkoeien aan de totale mestproductie kwam uit op 57%. De bijdrage van de varkens was 14% en de bijdrage van het pluimvee was 2%.

Relevante informatie

  • Meer informatie over veehouderij is te vinden in de database Statline van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Ontwikkeling veestapel op landbouwbedrijven, 1980-2015
Omschrijving
Index (2000 = 100) van de veestapel op landbouwbedrijven, waarbij zes categorieën worden onderscheiden: kippen, paarden en pony's, rundvee, schapen, geiten en varkens
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
Zie CBS-Landbouwtelling voor algemene informatie.
Basistabel
StatLine:Landbouw; gemeente, 1980-2000Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar regio Meer data over de veestapel op landbouwbedrijven is beschikbaar in de spreadsheet bij de grafiek.
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Gewassen, dieren en grondgebruik
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks. De peildatum voor de veestapel is 1 april (van het referentiejaar).
Achtergrondliteratuur
Zie voor de methodenbeschrijving de tabeltoelichting van de landbouwtellingstabellen op StatLine
Opmerking
n.v.t.
Betrouwbaarheidscodering
A (Integrale waarneming)

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Ontwikkeling veestapel op landbouwbedrijven, 1980-2015 (indicator 2124, versie 07,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.