Energiebesparing in Nederland, 1995-2006

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Het energiebesparingstempo in Nederland bedroeg in de periode 1995 - 2006 gemiddeld 0,9 % per jaar. Dit is ongeveer 0,1%-punt lager dan gerekend over de periode 1995 - 2005. Het energiebeparingstempo lijkt hiermee gestaag verder te dalen tot onder de 1%. De Nederlandse doelstelling voor energiebesparing, namelijk een geleidelijke verhoging van het tempo tot 2% per jaar in 2020, is daarmee nog niet binnen bereik.

Ontwikkeling van de energiebesparing

De energiebesparing in Nederland, berekend conform het Protocol Monitoring Energiebesparing (PME), bedroeg in de periode 1995 - 2006 gemiddeld 0,9% per jaar, met een 95%-waarschijnlijkheidsmarge van 0,3%-punt (Boonekamp en Gerdes, 2008). Dit is ongeveer 0,1%-punt lager dan in de periode 1995-2005. Het energiebeparingstempo lijkt hiermee gestaag verder te dalen tot onder de 1%. Dit valt ook waar te nemen op basis van de jaar-op-jaarbesparingscijfers. Na een periode van daling vanaf 2000 leek het jaar-op-jaarbesparingstempo zich enigszins te herstellen, maar valt in 2006 toch weer lager uit. De trend van het energiebesparingstempo op basis van de jaar-op-jaarbesparingscijfers lijkt daarmee te dalen tot onder de 1%. Deze jaar-op-jaarbesparingscijfers geven, anders dan de PME-besparingscijfers, een beter zicht op ontwikkelingen van het energiebesparingstempo in de meer recente jaren, maar zijn gevoeliger voor fluctuaties door autonome ontwikkelingen. De jaar-op-jaarbesparingscijfers zijn dus vanwege grotere onzekerheden minder geschikt voor het bepalen van het effect van energiebesparing.
De ontsparing die vorig jaar bij de energiesector was waar te nemen, lijkt omgezet te zijn in een besparing. Ontsparing treedt op als er meer energie nodig is om eenzelfde eenheid product of dienst te leveren. Deze omzetting van een ontsparing in een besparing is het gevolg van het in bedrijf komen van een nieuwe, zeer efficiënte gasgestookte elektriciteitscentrale en (mogelijk) door de hogere brandstofprijzen. Hogere brandstofprijzen hebben namelijk mogelijk geleid tot een grotere inzet van efficiënte centrales. In de energie consumerende sectoren, zoals bij bedrijven, huishoudens en transport, treedt juist een vertraging op van het energiebesparingstempo. Vanwege beperkingen in de PME-methode zijn hier moeilijk verklaringen voor te geven.

Beleid energiebesparing

Het Kabinet heeft in het werkprogramma Schoon en Zuinig de doelstelling geformuleerd om het energiebesparingstempo op te laten lopen tot 2% per jaar in 2020 (VROM, 2007). Het werkprogramma Schoon en Zuinig stelt daarbij maatregelen voor om het energiebesparingstempo te verhogen. Maatregelen die daar een belangrijke bijdrage aan zouden moeten leveren volgens dit werkprogramma zijn: energiebesparing in de gebouwde omgeving en de industrie, het stimuleren van warmte-kracht koppeling (WKK), een kilometerheffing en het verbeteren van de energie-efficiency van voertuigen.

Monitoring en definitie van het energiebesparingstempo

De Europese definitie van energiebesparing is gerelateerd aan het energetische eindgebruik, dat wil zeggen het totaal binnenlands energiegebruik minus het gebruik voor niet-energetische toepassingen (zgn. feedstocks). Op het gebruik van dit laatste zou namelijk moeilijk te besparen zijn. Het energiebesparingscijfer berekend volgens de PME-methode wordt echter betrokken op het totale (primaire) energie gebruik. Wanneer het energiebesparingstempo wordt betrokken op het energetische eindgebruik dan bedraagt deze 1,1 % ± 0,3%-punt per jaar (Boonekamp en Gerdes, 2008). Voor de Nederlandse besparingscijfers wordt vooralsnog de PME-methode gehanteerd.

Bronnen

Relevante informatie

  • Gijsen, A. en Boonekamp, P.G.M. (2004). Onzekerheden in energiebesparingscijfers. Rapport 773001030. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, in samenwerking met ECN.
  • Boonekamp, P., Tinbergen, W., Vreuls, H.H.J., Wesselink, B. (2001). Protocol Monitoring Energiebesparing. Rapport ECN-C--01-129, Energieonderzoek Centrum Nederland, Petten, in samenwerking met CPB, Novem en RIVM.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Energiebesparing in Nederland, 1995-2006
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving
Berekeningswijze
Energiebesparing is gedefinieerd als 'het uitvoeren van dezelfde activiteiten of vervulling van dezelfde functies met minder energiegebruik'. Om de energiebesparing vast te kunnen stellen moet dus worden bepaald hoe groot het energiegebruik zou zijn geweest als er niet zou zijn bespaard. Dit is het zogenaamde referentiegebruik. Het verschil tussen het gerealiseerde energiegebruik en het referentiegebruik is dan de besparing. In het protocol wordt dit principe toegepast voor zes eindgebruiksectoren (industrie, transport, huishoudens, diensten, landbouw en raffinaderijen), de energiesector en voor Nederland als geheel. De besparing wordt stapsgewijs als volgt bepaald:
besparing bij de energievraag bij eindgebruiksectoren, op basis van het verschil tussen het referentiegebruik en het gerealiseerde gebruik;
besparing bij de energieconversie bij eindgebruikers door de effecten van efficiëntere conversie bij eindgebruikers door warmte/kracht installaties;
besparing bij de energieconversie in de energiesector.Met deze methode kan voor ieder jaar een besparingscijfer ten opzichte van een basisjaar, in dit geval 1995, worden berekend. Om een besparingscijfer te krijgen dat minder gevoelig is voor jaarlijkse schommelingen, wordt voor ieder jaar een driejaarlijksgemiddeld jaar-op-jaarcuhfer bepaald van het betreffende jaar en de twee jaren ervoor. De jaar-op-jaar cijfers zijn vergelijkbaar met de PME-cijfers met als verschil dat de besparing niet wordt bepaald ten opzichte van een basisjaar.
Basistabel
In beheer bij ECN
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Boonekamp, P.G.M. en J. Gerdes (2008) Energiebesparing in Nederland 1995-2006. Update op basis van het Protocol Monitoring Energiebesparing. Energieonderzoek Centrum Nederland, in samenwerking met SenterNovem, PBL en CBS. ECN rapport ECN-E--08-055, juli 2008.Boonekamp, P., Tinbergen, W., Vreuls, H.H.J., Wesselink, B. (2002). Protocol Monitoring Energiebesparing. Rapport ECN-C--01-129, Energieonderzoek Centrum Nederland, Petten, in samenwerking met CPB, Novem en RIVM.Gijsen, A. en Boonekamp, P.G.M. (2004). Onzekerheden in energiebesparingscijfers. Rapport 773001030. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, in samenwerking met ECN.
Betrouwbaarheidscodering
De gepresenteerde onzekerheid bestaat uit de onzekerheid in de energiestatistieken en de onzekerheid in het bepalen van het energiegebruik-voor-besparing. Deze twee gecombineerd geeft de uiteindelijke onzekerheid van de cijfers.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
07
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Energiebesparing in Nederland, 1995-2006 (indicator 0435, versie 03,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.