Energiebesparing in Nederland

U bekijkt op dit moment een afgesloten indicator. Deze indicator wordt niet meer bijgewerkt. De reden hiervoor staat hieronder vermeld. De archiefversies van deze indicator (indien aanwezig) zijn nog wel beschikbaar.

Deze indicator wordt niet meer geactualiseerd.


Er is geen nieuwe informatie beschikbaar.

Het energiebesparingstempo in Nederland bedroeg in de periode 2000 - 2010 gemiddeld 1,1 % per jaar (conform Protocol Monitoring Energiebesparing - PME). Voor de periode 2013-2020 wordt in de Energieverkenning 2016 een besparing geraamd van 1,5% gemiddeld per jaar.

Landelijke energiebesparing

De energiebesparing in Nederland bedroeg in de periode 2000-2010 gemiddeld 1,1% per jaar, met een 95%-waarschijnlijkheidsmarge van 0,3%-punt. Deze energiebesparing is berekend volgens het Protocol Monitoring Energiebesparing (Boonekamp et al, 2001; Gerdes en Boonekamp, 2012). De economische crisis van 2008 heeft een duidelijk negatief effect op het energiebesparingstempo gehad. Door lagere bezettingsgraden in de industrie werd energie minder efficiënt ingezet. Ook door minder investeringen in nieuwe, in de regel efficiëntere, installaties werd er minder energie bespaard. In 2007 werd nog een besparingstempo van 1,2% bereikt, maar in 2009 was het gemiddelde gezakt tot 1,0% per jaar. Als er na 2000 niet zou zijn bespaard, zou het energetisch verbruik in 2010 zo'n 11% hoger zijn geweest.

Voor de periode na 2010 zijn geen jaarlijkse monitoringcijfers voor besparing beschikbaar conform PME. Wel worden er sinds 2015 in de Nationale Energieverkenning ramingen gemaakt voor de energiebesparing conform PME, maar deze zijn gemiddeld over de twee periodes 2013-2020 en 2020-2030. Daaruit blijkt dan dat met de maatregelen onder het Energieakkoord de PME-besparing in de periode 2013-2020 gemiddeld op 1,5% per jaar uitkomt (NEV 2016). De toename in de gemiddelde besparing wordt in de Energieverkenning 2016 verklaard door nieuw beleid uit het energieakkoord. In de periode 2020-2030 loopt het gemiddelde besparingstempo weer terug, omdat er voor die periode minder nieuw beleid is geformuleerd.

PME-energiebesparingstempo per sector

In de periode 2000-2010 ligt de besparing volgens PME bij huishoudens en de landbouw boven het nationaal gemiddelde niveau. De energiebesparing in de transportsector ligt dan duidelijk lager, maar met een opwaartse trend sinds 2008. De besparing in de land- en tuinbouw ligt relatief hoog door een forse toename in het gebruik van warmte/krachtkoppeling (WKK) bij eindgebruikers na 2004.In de periode 2013-2020 zien we door nieuw beleid uit het Energieakkoord vooral een toename in de besparing bij de dienstensector en het verkeer (NEV 2016). Bij de landbouw wordt voor die periode een ontsparend effect in de besparing verwacht door een afname in het gebruik van WKK.

Tabel 1 Energiebesparing per sector volgens Protocol Monitoring Energiebesparing

Sector Energiebesparing volgens Protocol Monitoring Energiesparing
  2000-2010 (% gemiddeld per jaar in primaire termen) 2013-2020 (% gemiddeld per jaar in primaire termen) 2020-2030 (% gemiddeld per jaar in primaire termen)
       
Nationaal totaal 1,1 % 1,5 0,9
Huishoudens 1,3 % 1,4 1,0
Diensten 0,7% 2,2 1,5
Verkeer -0,1% 1,6 1,2
Industrie 1,0% 0,6 0,4
Landbouw 3,8% -1,6 0,5
       
Bron: ECN, 2012 NEV 2016 NEV 2016

Energiebesparingsdefinities

Energiebesparing is in Nederland via drie methodieken gedefinieerd:

  • Protocol Monitoring energiebesparing (PME)
  • Europese richtlijn energie-efficiëntie (EER)
  • Besparingdoel uit het Energieakkoord (EA)


Daarnaast wordt ook over energie-efficiëntie gesproken in specifieke definities. Hiermee is energiebesparing een complex en meervoudig gedefinieerd begrip. In tabel 2 is een overzicht gegeven van de belangrijkste kenmerken van de drie definities.

Tabel 2 Vergelijking verschillende energiebesparing definities

  Protocol Monitoring energiebesparing (PME) Besparingsdoel Energieakkoord (EA) Europese richtlijn energie-efficiëntie (EER)
Formeel doel Nee 100 PJ in 2020 482 PJ 2014-2020
Primair of finaal Primair Finaal Finaal
Aanbod Warmte Kracht Koppeling Ja Nee Nee
Vraagreductie Ja Ja Ja
Hernieuwbaar achter de meter Nee Ja Ja

Protocol Monitoring energiebesparing

Het PME protocol (Gerdes & Boonekamp, 2012) is als enige van de hierboven genoemde definities geschikt om trends in het verleden, heden als de toekomst in kaart te brengen. In tegenstelling tot de andere twee methoden wordt in dit protocol wel rekening gehouden met warmtekrachtkoppeling (WKK) en kijkt het naar besparing van primaire energie, dus ook de besparing van vermeden energieverbruik bij de elektriciteitsopwekking en raffinaderijen. Hernieuwbare energie achter de meter telt hier niet mee als energiebesparing, terwijl dit wel een rol speelt bij bijvoorbeeld energieprestatienormen en energielabels bij gebouwen.

Europese richtlijn energie-efficiëntie

Nederland heeft in het kader van de Europese richtlijn energie-efficiëntie (EER) een cumulatieve doelstelling van 482 PJ voor de periode 2014-2020. Daarbij is binnen Europa afgesproken dat landen 1,5% finale energie per jaar besparen in de periode 2014-2020. Evenals bij het Energieakkoord, maar anders dan bij het Protocol Monitoring Energiebesparing tellen onder de EER naast efficiëntiemaatregelen ook sommige volume- en structuureffecten mee (omvang en gedrag). Energiebesparing door aanbodtechnieken - WKK en efficiëntere elektriciteitscentrales - telt in de EER-richtlijn niet mee. Dit is dus anders dan bij het PME. Kleinschalig hernieuwbaar achter de meter, zoals zon-PV, warmtepompen en zonneboilers, telt wel mee als besparing in de EER. Inzet van biomassa telt echter niet mee. Verder tellen alleen de besparingseffecten mee die aan nationaal beleid zijn toe te rekenen. Dit is een belangrijk verschil met de besparingsdefinitie onder het Energieakkoord (NEV 2016). Voor meer informatie over de geraamde besparingen volgens de EER wordt naar de NEV 2016 verwezen.

Energiebesparingsdoel uit het Energieakkoord

De deelnemers aan het Energieakkoord (SER, 2013) hebben afgesproken 100 PJ extra in 2020 te besparen als gevolg van de afspraken die zijn vastgelegd in het akkoord. Deze besparing richt zich voornamelijk op het eindgebruik van energie, ook wel finaal energiegebruik genoemd. De besparingseffecten van zowel nationale maatregelen als enkele Europese maatregelen tellen hier mee ten behoeve van doelbereik. Voor meer informatie over de geraamde besparingen volgens het energieakkoord wordt naar de NEV 2016 verwezen.

Nationale Energieverkenning

Ramingen voor energiebesparing, volgens de definities van PME (2013-2020), EER (2014-2020) en het energieakkoord (2016 en 2020), worden sinds 2015 jaarlijks in de Nationale Energieverkenning (NEV) gegeven. De NEV is echter veel breder en schetst de waargenomen ontwikkeling van de Nederlandse energiehuishouding en de uitstoot van broeikasgassen vanaf 2000 tot heden en geeft verwachtingen tot 2035, uitgaande van vastgesteld en voorgenomen beleid.

Bronnen

  • Boonekamp, P.G.M.; H. Mannaerts, H.H.J. Vreuls en B. Wesselink (2001): Protocol Monitoring Energiebesparing. CPB, ECN, Novem, RIVM. ECN-C--01-129.
  • Gerdes, J. en P.G.M. Boonekamp. (2012) Energiebesparing in Nederland 2000-2010. Energieonderzoek Centrum Nederland. ECN rapport ECN-E--12-061, december 2012.
  • SER (2013), Energieakkoord voor duurzame groei. Den Haag: Sociaal-Economische Raad (SER).
  • Schoots K., Hekkenberg M. & P. Hammingh (2016), Nationale Energieverkenning 2016, Petten/Den Haag: Energie Centrum Nederland/Planbureau voor de Leefomgeving/Centraal Bureau Statistiek/Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Energiebesparing in Nederland
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving, Pieter Hammingh
Berekeningswijze
Protocol Monitoring Energiebesparing (PME) Energiebesparing is gedefinieerd als 'het uitvoeren van dezelfde activiteiten of vervulling van dezelfde functies met minder energiegebruik'. Om de energiebesparing vast te kunnen stellen moet dus worden bepaald hoe groot het energiegebruik zou zijn geweest als er niet zou zijn bespaard. Dit is het zogenaamde referentiegebruik. Het verschil tussen het gerealiseerde energiegebruik en het referentiegebruik leidt tot de besparing. In het protocol wordt dit principe toegepast voor zes eindgebruiksectoren (industrie, transport, huishoudens, diensten en landbouw), de energiesector en voor Nederland als geheel. De besparing wordt stapsgewijs als volgt bepaald:
besparing bij de energievraag bij eindgebruiksectoren, op basis van het verschil tussen het referentiegebruik en het gerealiseerde gebruik;
besparing bij de energieconversie bij eindgebruikers door de effecten van efficiëntere conversie bij eindgebruikers door warmte/kracht-installaties;
besparing bij de energieconversie en warmte/kracht-installaties in de energiesector. Met deze methode kan voor ieder jaar een besparingscijfer ten opzichte van een basisjaar, in dit geval 2000, worden berekend. Voor methodieken bij de energiebesparing volgens de EER en het Energieakkoord en onzekerheden daarin wordt verwezen naar de NEV 2015 en NEV 2016, en tabellenbijlagen.
Basistabel
In beheer bij ECN
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
De gerealiseerde jaarlijkse energiebesparing volgens PME wordt niet elk jaar gemonitord. In de Energieverkenningen wordt sinds 2015 wel een gemiddelde besparing volgens PME geraamd voor de periode 2013 tot 2020, en van 2020 tot 2030.
Achtergrondliteratuur
Gerdes, J. en P.G.M Boonekamp. (2012) Energiebesparing in Nederland 2000-2010. Energieonderzoek Centrum Nederland. ECN rapport ECN-E--10-073, december 2012. AgentschapNL. (2010). Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, Update 2010. Methodiek voor het berekenen en registreren van de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen. Publicatienummer 2DENB1013.Gijsen, A. en Boonekamp, P.G.M. (2004). Onzekerheden in energiebesparingscijfers. Rapport 773001030. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, in samenwerking met ECN.
Betrouwbaarheidscodering
De gepresenteerde onzekerheid in de PME-indicator (Gerdes en Boonekamp, 2012) bestaat uit de onzekerheid in de energiestatistieken en de onzekerheid in het bepalen van het energiegebruik-voor-besparing. Deze twee gecombineerd geeft de uiteindelijke onzekerheid van de cijfers.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
07
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Energiebesparing in Nederland (indicator 0435, versie 07,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.