Broedvogels Vogelrichtlijn Bijlage I per provincie, 1990-2018

In bijna alle provincies is het aantal soorten broedvogels van Bijlage I die een stabiele of toenemende trend in populatieomvang vertonen groter dan het aantal soorten met een dalende trend. De gemiddelde trend in populatieomvang van Bijlage I soorten over de periode 1990-2018 is in de meeste provincies toenemend (8) of stabiel (3).

Vogelrichtlijn

Het doel van de Vogelrichtlijn van de Europese Unie is om alle in het wild levende vogelsoorten in stand te houden; dit betekent dat soorten in ieder geval niet mogen afnemen. Voor soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn die geregeld in ons land voorkomen, moeten speciale beschermingsmaatregelen worden getroffen. Nederland heeft voor deze soorten beschermde gebieden aangewezen (Natura 2000 gebieden). Deze indicator, hier in twee figuren gepresenteerd, beschouwt de landelijke en provinciale trends van soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn binnen plus buiten Natura 2000-gebieden. De indicator kan gebruikt worden om te kijken of de doelen van de Vogelrichtlijn dichterbij komen, althans voor de soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn.

Trendmatige ontwikkeling VR-I vogels

Deze indicator geeft per provincie het aandeel broedvogelsoorten (% vogelsoorten) van Bijlage I van de Vogelrichtlijn weer die in de periode 1990-2018 zijn toegenomen, afgenomen of een stabiele trend in populatieomvang laten zien.
Landelijk is het aantal broedvogelsoorten van de Vogelrichtlijn met een toenemende of stabiele populatieomvang in balans met het aantal soorten met een afnemende omvang. Zo laat 51% van de hier beschouwde vogelsoorten een toename of stabiele trend zien in de periode 1990-2018, tegenover 49% met een afnemende trend.

Het beeld op provinciaal niveau is gemiddeld nog iets positiever dan het landelijke: in bijna elke provincie is het aantal beschouwde broedvogelsoorten die in populatieomvang toenemen of stabiel zijn groter dan het aantal soorten met een afnemende populatieomvang. In 7 provincies is het aandeel soorten met een toenemende trend tenminste 50%. In de provincies Utrecht, Zeeland, Drenthe en Limburg zijn ten opzichte van de andere provincies relatief de meeste toenames onder provinciaal voorkomende vogelsoorten te zien. In de provincie Friesland is het aantal vogelsoorten met een toename of stabiele trend gelijk aan het aantal vogelsoorten met een afname. Bij deze onderlinge vergelijkingen moet gerealiseerd worden dat de set van vogelsoorten waarna gekeken wordt in elke provincie anders is. Zie het aantal beschouwde soorten achter elk van de provincies in de figuur op het eerste tabblad.

Gemiddelde trend per provincie

De figuur op het tweede tabblad laat per provincie de gemiddelde trend in populatieomvang van de Bijlage I soorten zien. Omdat het aantal vogelsoorten dat provinciaal voorkomt tussen provincies verschilt, is voor elke provincie de trend van daar voorkomende Bijlage I vogelsoorten vergeleken met de nationale trend van dezelfde set van soorten. De figuur geeft informatie over zowel de periode 1990-2018 als de periode 2007-2018. Hierdoor kan worden gekeken of de trends door de tijd heen veranderen.

In de meeste provincies neemt de gemiddelde trend in populatieomvang toe of is stabiel. Dit is in lijn met eerder genoemde bevinding dat het aantal soorten met een positieve of stabiele trend groter is dan het aantal soorten met een afnemende trend. In tegenstelling tot het provinciale beeld met overwegend toenames, laat de gemiddelde landelijke trend tussen 1990-2018 een afname zien. Verklaring hiervoor is dat er vanwege een grotere databeschikbaarheid op landelijk niveau in vergelijking met provinciaal niveau, een groter aantal betrouwbaar vast te stellen trends van zeldzame soorten in de berekening meegenomen kunnen worden (o.a. duinpieper, korhoen, blauwe kiekendief, kemphaan, draaihals). Het meenemen van deze soorten die sterk achteruit zijn gegaan komt tot uitdrukking in de (negatieve) landelijke trend.

In acht van de twaalf provincies is er een toename in populatieomvang over de periode 1990-2018. In vier provincies is de gemiddelde trend stabiel of afnemend. In de meeste provincies is de provinciale ontwikkeling gelijk aan de trend op landelijk niveau (voor dezelfde selectie van soorten). In de afgelopen 12 jaar hebben meer provincies een stabiele trend in vergelijking met de trend van de afgelopen 3 decennia. Over de gehele (1990-2018) periode laten de provincies Noord-Brabant en Overijssel een positiever beeld zien in vergelijking met het landelijk beeld van betreffende provinciale selecties. Over de recente periode (2007-2018) is het beeld juist omgekeerd: de gemiddelde trend van beide provincies in deze periode is negatief, waar voor dezelfde soortselecties de landelijke trend stabiel is.

Vogelrichtlijn en indicator

Het doel van de Vogelrichtlijn van de Europese Unie is om alle in het wild levende vogelsoorten in stand te houden; dit betekent dat soorten in ieder geval niet mogen afnemen. Hierbij wordt gekeken naar de trend in verspreiding en populatieomvang op de korte en lange termijn. Soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn die geregeld in ons land voorkomen zijn gebruikt om beschermde gebieden aan te wijzen (Natura 2000-gebieden). Deze indicator, hier in twee figuren gepresenteerd, beschouwt de landelijke en provinciale trends van soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn binnen plus buiten Natura 2000-gebieden. De indicator kan gebruikt worden om te kijken of de doelen van de Vogelrichtlijn dichterbij komen, althans voor de soorten van Bijlage I. Als belangrijke beperking is dat deze indicator alleen focust op een deel-set van beschermde vogelsoorten (broedvogels Bijlage I) en alleen veranderingen in populatieomvang beschouwt. Daarmee geeft de indicator geen volledig beeld van de ontwikkeling van de mate van doelbereik van de Vogelrichtlijn.

Zie ook:

Bronnen

  • Boele, A., J. van Bruggen, F. Hustings, K. Koffijberg, J.W. Vergeer & T. van der Meij (2019). Broedvogels in Nederland in 2017. Sovon-rapport 2019/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Ontwikkeling van broedvogels van Bijlage I van de Vogelrichtlijn
Omschrijving
Ontwikkeling van populatie-aantallen van broedvogels van Bijlage I van de Vogelrichtlijn
Verantwoordelijk instituut
CBS
Berekeningswijze
De indicator (op het eerste tabblad) beschrijft per provincie en landelijk het aandeel (percentage) soortentrends die vooruit, achteruit of stabiel blijven van 41 inheemse broedvogelsoorten die op Bijlage I van de Vogelrichtlijn staan. Op provinciaal niveau verschillen de aantallen opgenomen soorten.Op het tweede tabblad zijn de gemiddelde provinciale en landelijke populatietrends. Niet alle soorten komen voor in elke provincie. Voor de figuur van het eerste tabblad geldt dat sommige soorten weliswaar voorkomen, maar niet in voldoende mate om een betrouwbare trend te kunnen berekenen. Deze soorten zijn dan weggelaten in de provinciale trendberekening, waardoor de aantallen soorten die opgenomen zijn per provincie verschillen. Om toch een vergelijking mogelijk te maken tussen de trend in de provincie met het landelijke beeld, is voor elke provinciale trend het landelijke equivalent met dezelfde set van soorten berekend (tweede tabblad). Deze trends staan in de kolom: nationale trend (provinciale soortselectie).Aantalsgegevens zijn ontleend aan het landelijk meetprogramma broedvogels van het Netwerk Ecologische Monitoring. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen berekend met behulp van Poisson regressie (waarmee jaar- en meetpunteffecten zijn bepaald; zie Methode indexcijfers TRIM). IndicatorberekeningOm de indicatoren per provincie te berekenen zijn de jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen meetkundig gemiddeld. Van een aantal soorten zijn in de eerste of laatste jaren geen indexcijfers beschikbaar (zie tabel met indexcijfers per soort onder downloadtabblad onder figuur). Deze ontbrekende indexcijfers zijn eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten. Daarna is het laatste jaar op 100 gezet en zijn de overige jaren geïndexeerd ten opzichte van dat basisjaar. Vervolgens zijn de indexen per jaar meetkundig gemiddeld. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. De trendwaarde voor het eerste jaar is vervolgens op 100 gezet. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.
Basistabel
Zie tabblad figuurdata onder Download figuurdata
Geografische verdeling
Provincies
Verschijningsfrequentie
3-jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Soldaat, L.L., J. Pannekoek, R.J.T. Verweij, C.A.M. van Turnhout en A.J. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.
Betrouwbaarheidscodering
Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representa-tiviteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
02
Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Broedvogels Vogelrichtlijn Bijlage I per provincie, 1990-2018 (indicator 1610, versie 02,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.