Trends in kwaliteit van landnatuur en water, 1990 - 2020

Sinds 1994 is de gemiddelde kwaliteit van alle typen landnatuur achteruitgegaan. Sinds 1990 stijgt de natuurkwaliteit van zoet oppervlaktewater licht. De daling van de gemiddelde natuurkwaliteit in natuurgebieden op het land is gestopt.

Kwaliteit natuur

Uit metingen van een set aan kenmerkende soorten van verschillende natuurtypen blijkt dat vanaf 1994 de gemiddelde kwaliteit van landnatuur is afgenomen. De laatste jaren neemt de gemiddelde natuurkwaliteit van ecosystemen niet verder af maar ook niet duidelijk toe. Dit beeld is consistent met de trend van diersoorten in natuurgebieden op het land.

Als we kijken naar verschillende typen landnatuur dan zien we dat de laatste jaren de afname van de kwaliteit van heide en moeras is gestopt, terwijl de kwaliteit van de open duinen nog steeds daalt. De kwaliteit van half-natuurlijk grasland en bos is in de periode 1994-2017 gemiddeld genomen stabiel gebleven.

In vergelijking met de trend op het land is de trend voor natuurkwaliteit in het zoete water de afgelopen decennia gemiddeld iets positiever. De natuurkwaliteit van het regionale oppervlaktewater stijgt licht (data 1990-2020). De kwaliteit op basis van waterplanten is met 4 gestegen en van macrofauna met 10, gemiddeld is de kwaliteit in 30 jaar met 7 gestegen van 29 naar 36.
Dit geldt vooral voor beken en kanalen. Bij de waterplanten is in de sloten nauwelijks sprake van een verbetering. Bij de macrofauna gaat de kwaliteit in de meren zelfs achteruit. Tijdens de KRW periode van 2008 tot en met 2020 was echter geen vooruitgang geboekt.

De trendfiguur laat verder zien dat de natuurkwaliteit van water- en landnatuur lager is dan in een intact of natuurlijk ecosysteem het geval zou zijn. Gemiddeld over de ecosysteemtypen ligt de huidige ecosysteemkwaliteit voor landnatuur rond de 40 en voor waternatuur rond de 36. Deze indicator is gebaseerd op het voorkomen van kenmerkende soorten in land en water en is samen met een aantal andere indicatoren een maat voor toestand van de biodiversiteit in Nederland.

Oorzaken van achteruitgang landnatuur

Ontginningen, landbouwintensiveringen en verstedelijking hadden de afgelopen eeuw geleid tot een afname van het areaal en kwaliteit van natuurlijke ecosystemen. De kwaliteit van de landnatuur in Nederland daalde in de afgelopen decennia verder door vermesting, verzuring, verdroging, slechte waterkwaliteit en onvoldoende grondwater en het gebrek aan ruimtelijke samenhang. De precieze oorzaken en de mate waarin verschilt per ecosysteemtype en per regio. Sinds 1990 is de milieudruk, zoals bemeten aan emissies en deposities, afgenomen en zijn ruimtelijke condities verbeterd met de inrichting van het Natuurnetwerk Nederland, maar duurzame condities zijn echter nog niet bereikt. Doordat milieu- en ruimtecondities weliswaar verbeteren maar niet optimaal zijn, is de kwaliteit van natuur laag maar is de achteruitgang gestopt. De precieze oorzaken van achteruitgang verschilt per natuurtype.

Oorzaken van achteruitgang waternatuur

De huidige kwaliteit van zoetwaterecosystemen is gemiddeld laag. Dit heeft te maken met deels dezelfde oorzaken als de achteruitgang van landnatuur. De landbouw leidt tot emissies van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, maar ook tot regulering van de waterhuishouding. De biodiversiteit van het watersysteem wordt ook sterk beïnvloed door de komst van exoten, vooral de aanleg van het Rijn-Donau kanaal leidde tot veel nieuwe soorten. Ook lozingen van huishoudelijk en industrieel afvalwater waren belangrijk voor de slechte kwaliteit.
Inrichtingsmaatregelen zoals beekherstel en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, en het verminderen van vermesting van het oppervlaktewater, kunnen voor een verder herstel van de biologische kwaliteit op basis van waterplanten zorgen. Maar herstel van natuurlijke systemen kost tijd, omdat soorten de nieuwe, geschikte gebieden moeten kunnen bereiken.

Beleid streeft naar verbeteren kwaliteit natuur en water

In internationaal verband heeft Nederland zich gecommitteerd aan de doelen van de Conventie voor Biologische Diversiteit, de EU-Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000), de EU-Biodiversiteitstrategie en de EU-Kaderrichtlijn Water. Het Rijk en de provincies hebben in het Natuurpact de ambitie afgesproken de kwaliteit van de natuur te verhogen door het natuurnetwerk te realiseren en door extra inspanningen te richten op (herstel)beheer en maatregelen om water- en milieucondities te verbeteren.
Het doel van de Kaderrichtlijn Water is om de kwaliteit van water en waterrijke gebieden te verbeteren. De KRW-methodiek omvat maatlatten voor de beoordeling van de biologische toestand, de fysisch-chemische toestand en chemische toestand door toxische stoffen. Deze laatste groep omvat zowel Europees vastgestelde prioritaire stoffen als overig relevante verontreinigende stoffen die per stroomgebied zijn vastgesteld.

Methode beoordeling kwaliteit

Bij landnatuur is de kwaliteit gerefereerd aan de soortensamenstelling van een intact ecosysteem dat niet is aangetast door vermesting, verdroging, versnippering en dergelijke.
Bij zoet water wordt gerefereerd aan de natuurlijke referentie zoals die is vastgesteld in de maatlatten biologie van de KRW. In dit overzicht zijn voor de gehele periode de meest recente watertype-afhankelijke maatlatten gebruikt, tevens zijn alle beschikbare monitoringsgegevens gebruikt en zijn alle watertypen waaronder sloten meegenomen. Deze maatlat is gebaseerd op de natuurlijke referentie (voor de kunstmatige wateren de maximale potentie): de aanwezigheid van soorten die kunnen worden aangetroffen in een ongestoorde, natuurlijke situatie.
Zowel bij landnatuur als waternatuur gaat het hierbij om kenmerkende soorten die per type landnatuur of per watertype zijn vastgesteld. Daarbij is het ook een maat voor toestand van de biodiversiteit, het voorkomen van kenmerkende soorten in Nederland.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Trend in kwaliteit van natuur
Omschrijving
1. Trend in de mate van voorkomen van kenmerkende soorten als proxy voor de gemiddelde kwaliteit van bos, heide, moeras, open duin en halfnatuurlijk grasland.
2. Trend in de kwaliteit is beoordeeld op basis van voorkomen waterplanten en macrofauna in de regionale wateren.
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
Auteurs: Peter van Puijenbroek, Arjen van Hinsberg (PBL), Bart de Knegt, Janien van der Greft-van Rossum en Marlies Sanders (Wageningen Environmental Research)
Berekeningswijze
1. Natuurkwaliteit landAlgemeen
De indicator Trend in natuurkwaliteit geeft de kwaliteit van Nederlandse terrestrische ecosystemen aan sinds 1994, ten opzichte van intacte ecosystemen. De kwaliteit van ecosystemen wordt analoog aan CBD en SEBI 2010 weergegeven op basis van de mate van voorkomen van kenmerkende soorten in ecosystemen (Reijnen et al., 2010).

Ecosystemen en soorten
De indicator Trend in natuurkwaliteit onderscheidt vijf terrestrische ecosysteemtypen: Bos, Heide, Moeras, Open Duin en Half- natuurlijk grasland. Deze ecosystemen zijn met behulp van de Fysisch Geografische Regiokaart onderverdeeld in 18 enkelvoudige strata, de kleinste ruimtelijke eenheden voor de indicator Trend in natuurkwaliteit. Voor alle strata is een selectie gemaakt van kenmerkende soorten, gebaseerd op de doelsoorten uit Bal et al (2001) en aangevuld met typische soorten waarvoor soortdata beschikbaar zijn. In totaal omvat de indicator 457 soorten uit 4 soortgroepen: broedvogels, dagvlinders, reptielen en vaatplanten. Deze soorten zijn opgenomen in het NEM-meetnet (Netwerk Ecologische Monitoring).

Referentie
Karakteristiek voor de indicator Trend in natuurkwaliteit is de weergave van de huidige kwaliteit gerelateerd aan een relatief intact ecosysteem, dat wil zeggen dat het ecosysteem niet is aangetast door vermesting, verdroging, versnippering en dergelijke. Voor de invulling van de referentiebeelden hebben SOVON, de Vlinderstichting, RAVON, FLORON en Alterra per stratum de mate van voorkomen van de kenmerkende soorten in de referentiesituatie bepaald.

Soortdata
Jaarlijks komen nieuwe soortdata beschikbaar via de NEM-monitoring. Deze monitoring wordt verzorgd door SOVON (broedvogels), De Vlinderstichting (dagvlinders), RAVON (reptielen) en LMF (flora). Het CBS bewerkt de monitoringsdata voor fauna tot soortindexen per stratum. Wageningen Environmental Research bewerkt de monitoringsdata voor flora tot soortindexen.

Trendberekening
Beschikbare populatietrends van soorten geven aan hoe de populatieomvang verandert ten opzichte van de start van de monitoring van die soort. Deze populatietrends kunnen we relateren aan het voorkomen van deze soort in een intact ecosysteem; de dichtheid van voorkomen van een soort in de intacte situatie krijgt de indexwaarde 100, en de indexwaarden tussen 1994 en heden geven aan in welke mate de soort in hogere (waarde > 100) of lagere (waarde 0-100) dichtheid voorkwam ten opzichte van deze intacte situatie. Als soorten in hogere dichtheid voorkomen dan in een intacte situatie wordt de indexwaarde op 100 gemaximaliseerd. Het aandeel boven 100 telt dus ook niet mee om soorten met lagere dichtheid te compenseren.
De ecosysteemkwaliteit wordt tenslotte bepaald door rekenkundig middelen van de soortindexen van de soorten binnen het ecosysteem. Hierbij tellen alle kenmerkende soorten even zwaar mee, immers al deze soorten zijn van belang voor het goed functioneren van dit ecosysteem. De kwaliteit voor de gezamenlijke Nederlandse ecosystemen landnatuur wordt bepaald door rekenkundig middelen van de ecosysteemkwaliteit van de vijf ecosystemen.
Voor de vijf ecosystemen zijn trendlijnen gefit op basis van 1e (linear), 2de of 3de graads functies. Als uitgangspunt streven we naar een best mogelijke, op basis van verklaarde variantie, en meest eenvoudige fit; i) lineair indien mogelijk, ii) maar rekening houdend met mogelijke veranderingen (stabilisatie, stijging, daling) gedurende de gehele periode (2de graads), en iii) het goed beschrijven van de veranderingen in de meetpunten, met name ook in de laatste jaren (keuze 3de graads in sommige gevallen).
Daarbij zijn controles op de bovenstaande procedure uitgevoerd met zowel Genstat (release 18.1) als met Trendspotter. Conclusies over trends blijken robuust. Zo laat de analyse met Genstat zien dat de landelijke trend voor landnatuur over de gehele periode daalde en in de laatste tien jaar stabiel was. Met Trendspotter blijkt dat er een significante afname was tot 2006, Daarna waren er geen significante veranderingen meer. Een fit met een 3e graad polynoom zou datzelfde beeld geven en blijft ook in de laatste jaren dichterbij de meetpunten dan een fit met een 2e graads polynoom.

2. Natuurkwaliteit zoete water
De gemiddelde trend in de natuurkwaliteit van zoete wateren is beoordeeld op basis van voorkomen waterplanten en macrofauna in de regionale wateren. De trend is gemaakt met alle beschikbare monitoringsgegevens van de waterschappen die beschikbaar zijn bij het Informatiehuis Water en de Limnodata Neerlandica. De beoordeling is gedaan met de maatlatten van de KRW waarbij geen rekening is gehouden met waterlichaam specifieke doelen. De maximum kwaliteit is gelijk aan de natuurlijke referentie zoals die in de KRW is vastgesteld. De trendlijn is gemaakt met het programma Trendspotter. In de KRW maatlatten zijn 1250 soorten macrofauna en 200 soorten waterplanten opgenomen als kenmerkende soorten voor specifieke watertypen.
De achterliggende indicatoren natuurkwaliteit waterplanten en macrofauna zijn beide opgebouwd uit vier deelindicatoren met de beoordeling in sloten, beken, kanalen en meren. Uit deze vier onderdelen is de landelijke trend gemaakt, waarbij elk type even zwaar meetelt. Bij de verwerking van meetgegevens zijn eerst alle resultaten omgezet naar een grid, voor een evenwichtige verdeling van meetpunten en om een lange termijn te maken.
Een uitgebreide toelichting staat in de CLO-indicatoren 'Natuurkwaliteit macrofauna' en 'Natuurkwaliteit waterplanten'.
Basistabel
Zie tabblad figuurdata onder Download figuurdata
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Geen
Verschijningsfrequentie
Tweejaarlijks
Achtergrondliteratuur
Bal, D., Beije, H. M., Fellinger, M., Haveman, R., Van Opstal, A. J. F. M., & Van Zadelhoff, F. J. (2001). Handboek natuurdoeltypen; 2e geheel herziene druk. IKC Natuurbeheer.
Reijnen, M.J.S.M. ,A. van Hinsberg, M.L.P. van Esbroek, B. de Knegt, R. Pouwels, S. van Tol & J. Wiertz (2010). Natuurwaarde 2.0 land. Graadmeter natuurkwaliteit landecosystemen voor nationale beleidsdoelen. WOt-rapport 110. WOT Natuur & Milieu, WUR, Wageningen
Opmerking
-
Betrouwbaarheidscodering
1. C. Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd. Met Genstat Release 18.1 zijn de trends getoetst op significantie.2. B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
08
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Trends in kwaliteit van landnatuur en water, 1990 - 2020 (indicator 2052, versie 08,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.