Bestrijdingsmiddelengebruik door de overheid, 1992-2013

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door de overheid is in 2013 op een vergelijkbaar niveau als in 2009. Sinds 1992 ligt het gebruik 65 procent lager. De chemische onkruidbestrijding wordt in 2013 gedomineerd door de middelen op basis van glyfosaat en MCPA.

Algemene ontwikkelingen

De overheid heeft in 2013 ruim 25 duizend kg chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt. Dit is nagenoeg hetzelfde als in 2009, een halvering van het gebruik sinds 2005 en 65 procent lager dan in 1992. Het gebruik bestaat vrijwel volledig uit onkruidbestrijdingsmiddelen en voor driekwart uit middelen op basis van glyfosaat.
Bijna 80% van het gebruik aan chemische bestrijdingsmiddelen (20 duizend kg) is in 2013 toegepast op verhardingen en spoorbanen. Stedelijke beplantingen zijn met 3 duizend kg goed voor bijna 12 procent van het totale gebruik.
De overheid paste in 2013 in stedelijke beplantingen iets meer mechanische onkruidbestrijding toe dan in 2009, maar de bestrijding van onkruid op verhardingen door borstelen nam in deze periode verder af. In 2013 is het belang van thermische methoden (met heet water en stoom) bij verhardingen sterk toegenomen.

Chemische bestrijding op verhardingen en spoorbanen

In 2013 zijn op spoorbanen en op verhardingen iets meer chemische bestrijdingsmiddelen toegepast dan in 2009.
De afspoeling van chemische bestrijdingsmiddelen van verhardingen krijgt de laatste tijd veel aandacht omdat deze middelen de drinkwaterkwaliteit kunnen aantasten als ze in het oppervlaktewater terecht komen. Het gebruik van middelen op basis van glyfosaat op verhardingen is tussen 2001 en 2013 met ongeveer 20 procent afgenomen (van 18,7 naar 15,0 duizend kg). Het gebruik van middelen op basis van glyfosaat op spoorbanen daalt in deze periode met bijna 40 procent.

Chemische bestrijding in stedelijke beplantingen

In 2013 is 3,1 duizend kg chemische bestrijdingsmiddelen in stedelijke beplantingen gebruikt. Dit is 86 procent van het gebruik in 2009. De meest toegepaste middelen in 2013 zijn glyfosaat en MCPA.

Chemische bestrijding op sportvelden

Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op sportvelden is in 2013 gedaald naar 2,0 duizend kg. De belangrijkste middelen hier zijn op basis van MCPA en 2,4-D. Een deel van de daling is slechts schijnbaar: in steeds meer gemeenten worden de sportvelden namelijk geprivatiseerd en door de sportverenigingen zelf beheerd en onderhouden. Deze sportvelden vallen hierdoor buiten het onderzoek bij overheidsinstellingen.
In hoeverre de groei van het aantal kunstgrasvelden ook een rol speelt is niet onderzocht, maar zal zeker van invloed zijn op het gebruik van middelen.

Relevantie

Vooral door het afspoelen van verhardingen komen bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater terecht. Dit leidde begin jaren negentig enkele malen tot het stopzetten van de inname van oppervlaktewater voor de drinkwaterproductie, omdat te hoge concentraties van diuron werden gemeten. Nu diuron niet langer toegelaten is gaat de aandacht bij Duurzame Onkruidbestrijding op Verhardingen (DOB methode) uit naar het voorkomen van normoverschrijdingen voor glyfosaat. Het overheidsbeleid is nu gericht op vermindering van de milieubelasting (duurzame gewasbescherming), terwijl dit in voorgaande jaren gericht was op vermindering van het gebruiksvolume. In 2013 was gebruik van chemische onkruidbestrijding op verhardingen nog mogelijk. In 2015 is dit verboden. Dit betekent naar verwachting een verhoogde aandacht voor alternatieve beheermethoden. In 2017 wordt ook de chemische onkruidbestrijding in stedelijke beplantingen verboden.

Bronnen

Relevante informatie

  • Meer informatie over het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en de toepassing van alternatieve onkruidbestrijdingsmethoden door de overheid is te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Bestrijdingsmiddelengebruik door de overheid
Omschrijving
Ontwikkeling van chemische, mechanische en thermische methoden van onkruidbestrijding door overheidsinstellingen.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
De gegevens zijn afkomstig uit een CBS-enquête onder de overheidsinstellingen Rijkswaterstaat, het Ministerie van Defensie, Rail-Infrabeheer, provincies, waterschappen en gemeenten.
Een korte onderzoeksbeschrijving geeft het artikel Bestrijdingsmiddelengebruik door de overheid (CBS, 2017c).
Vanwege de responsontwikkeling is voor 2013 de ophoogmethode aangepast en zijn voor gemeenten bijschattingen gedaan op basis van 2009 respons en gegevens uit de bodemstatistiek Zonder deze aanpassingen zou in 2013 19,3 ton gebruik gepubliceerd zijn.
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Er zijn gegevens beschikbaar over onkruidbestrijdingsmethoden per type overheidsinstelling. De uitkomsten bevatten gegevens over de gebruikshoeveelheden, toepassingssectoren, relatieve oppervlakten met gebruik van een mechanische of thermische methode, en het aantal overheidsinstellingen (met name gemeenten) met gebruik.
Verschijningsfrequentie
Eens per 4 à 5 jaar
Achtergrondliteratuur
Bestrijdingsmiddelengebruik door de overheid (CBS, 2017c).
Opmerking
Het gebruik door de overheid vormt veelal een deel van wat in de beschreven toepassingssectoren wordt toegepast. Zo blijft het gebruik door private beheerders van bedrijfsterreinen, door particulieren en sportverenigingen buiten beschouwing
Betrouwbaarheidscodering
Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representa-tiviteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
08
Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Bestrijdingsmiddelengebruik door de overheid, 1992-2013 (indicator 0048, versie 06,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.