Zwaveldioxide in lucht, 1990-2023

Zwaveldioxideconcentraties (SO2) zijn de afgelopen decennia enorm gedaald en blijven laag. Sinds midden jarig negentig is er vrijwel geen sprake meer van overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde op meetlocaties. Op regionale meetstations liggen de concentraties sinds 2016 onder de 1 µg/m3. De hoogste concentraties worden gemeten op locaties in gebieden met veel industrie. Daar liggen de concentraties de afgelopen jaren tussen 1 en 8 µg/m3.

Jaargemiddelde concentratie zwaveldioxide 

In Nederland daalden de jaargemiddelde zwaveldioxideconcentraties (SO2) op regionale achtergrondstations over de afgelopen dertig jaar van 5-15 µg/m3 (met uitschieters naar 30 µg/m3) naar gemiddeld 0,5 µg/m3 (zie ook afbeelding ‘Trend 1990-2023’). Het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) voert sinds 1976 metingen van SO2 uit. De concentraties op regionale stations zijn sindsdien met een factor dertig tot zestig gedaald (zie afbeelding ‘Trend 1976-2023’). In de winter zijn de SO2-concentraties vaak hoger dan in de zomer. Dit komt onder andere door een verhoogde aanvoer bij continentale windrichtingen, hogere emissies door ruimteverwarming en een soms ongunstigere atmosferische verspreiding. In gebieden met veel industrie, zoals Rijnmond en IJmond, worden de hoogste concentraties gemeten en berekend (zie afbeelding ‘Kaart 2023’).

Waar komt zwaveldioxide vandaan? 

Emissie van zwaveldioxide naar de lucht vindt voornamelijk plaats bij gebruik van zwavelhoudende brandstoffen. Belangrijke bronnen in Nederland zijn kolengestookte elektriciteitscentrales, raffinaderijen en verkeer, vooral de internationale zeescheepvaart.

In 1980 werden in de Rijnmond nog jaargemiddelde concentraties van meer dan 80 µg/m3 gemeten. Lokale instanties hebben rond 1965 een jaargemiddelde concentratie van ongeveer 200 µg/m3 gemeten. In Amsterdam lagen jaargemiddelde niveaus rond 1970 nog op 100 µg /m3 (Buijsman, 2008/2009). De belangrijkste oorzaken van deze hoge concentraties waren de toenmalige, omvangrijke industriële emissies in en nabij de steden, maar vooral het grootschalige gebruik van kolen voor ruimteverwarming. De introductie van aardgas voor ruimteverwarming aan het eind van de jaren zestig zorgde voor een snelle daling van de concentraties van zwaveldioxide.

Gedrag in de lucht en effecten op natuur

Zwaveldioxide is een gasvormige component en wordt in de atmosfeer gedeeltelijk omgezet in sulfaataerosol. Verwijdering van beide vormen uit de atmosfeer is mogelijk door zowel droge als natte depositie. Zo draagt zwaveldioxide onder andere bij aan de verzuring van ecosystemen. De atmosferische depositie van zuur draagt bij aan veranderingen in de bodemchemie, de (oppervlakte)waterkwaliteit en het biodiversiteitsverlies. Deze veranderingen kunnen leiden tot verzwakking van de resistentie van ecosystemen tegen ziekten, stormen, koude, droogte en insecten (Buijsman et al., 2010).

Sulfaataerosol is een vorm van zogeheten secundair aerosol; het levert een bijdrage aan de fijnstofconcentraties. Sulfaatdeeltjes hebben een koelend effect. De reductie van sulfaatdeeltjes speelt in die zin dus ook een rol bij het versterken van het broeikaseffect. De verblijftijd van SO2 in de atmosfeer is gemiddeld 10-20 uur, waardoor het zo’n 350-700 kilometer in de lucht kan afleggen. Dit grensoverschrijdende langeafstandstransport van zwaveldioxide is één van de redenen dat afspraken over emissiereducties effectiever zijn als ze voor een groter gebied, dus bijvoorbeeld op Europese schaal, worden gemaakt, dan in één enkel land.

Normstelling

De Europese Unie (EU) heeft een aantal grenswaarden voor zwaveldioxideconcentraties vastgesteld ter bescherming van de volksgezondheid en ecosystemen. Deze grenswaarden zijn in Nederland in de Omgevingswet (2024) geïmplementeerd. De grenswaarden zijn:

  • voor de bescherming van ecosystemen tegen de effecten van langdurige blootstelling geldt een grenswaarde van 20 µg/m3 voor zowel  de concentratie gemiddeld over het kalenderjaar als over het winterhalfjaar;
  • voor de bescherming van de mens tegen piekconcentraties van zwaveldioxide zijn twee grenswaarden. De daggemiddelde zwaveldioxideconcentratie mag de grens van 125 µg/m3 niet vaker dan drie keer per jaar overschrijden. Voor uurgemiddelde zwaveldioxideconcentraties geldt een grenswaarde van 350 µg/m3 die niet meer dan 24 keer per jaar mag worden overschreden.

De jaargemiddelde grenswaarde ter bescherming van ecosystemen (20 µg/m3) is voor het laatst in 2006 in de Botlek overschreden. De daggemiddelde en uurgemiddelde concentraties liggen sinds respectievelijk 1994 en 1990 onder de norm. Overschrijding van de uurgemiddelde norm is voor het laatst opgetreden in Vlaardingen in 1998. Door de kortstondige duur was geen sprake van een overschrijding van de alarmdrempel.

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, 2021) adviseert te streven naar waarden onder de 40 µg/m³ als daggemiddelde (maximaal 3-4 overschrijdingen per jaar). Nederland voldoet al jaren aan deze norm.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Concentratie van zwaveldioxide in lucht

Omschrijving

Concentratie van zwaveldioxide in Nederland op basis van meetgegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland.

Verantwoordelijk instituut

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)

Berekeningswijze

Jaargemiddelde concentraties berekend uit uurwaarden. Voor de berekening van een geldig jaargemiddelde is het criterium gehanteerd dat er minimaal 75% van het maximaal mogelijke aantal uurwaarden in een jaar beschikbaar moet zijn.

Basistabel

Gegevens Luchtkwaliteit (GELUK) van het Centrum Milieukwaliteit van het RIVM. Met daarin gegevens van het LML, de GGD Amsterdam en de DCMR.

Geografische verdeling

1. De trendfiguur 1990-2023 is gebaseerd op meetgegevens van vijf regionale stations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Het betreft de stations Wijnandsrade (133) in Limburg, Philippine (318) in Zeeland, Cabauw (620) in Utrecht, Eibergen (722) in Gelderland en Kollumerwaard (934) in Groningen. 

2. De trendfiguur 1976-2023 is gebaseerd op meetgegevens van regionale stations en een stadsachtergrond station. Het gaat om stations die (vrijwel) de gehele periode operationeel zijn geweest. 

3. De kaart is gebaseerd op de uitkomsten van de meest recente GCN-berekeningen.

Andere variabelen

De meetnetten leveren via GELUK ook informatie over andere luchtverontreinigende stoffen als koolmonoxide, ozon en stikstofoxiden.

Verschijningsfrequentie

Driejaarlijks

Opmerking

1. De trendfiguur 1990-2023 wijkt in geringe mate af van de figuur die in voorgaande versies van deze indicator is gepresenteerd. In het verleden werd het gemiddelde berekend op basis van gegevens van alle in een jaar beschikbare meetstations. In de nu voorliggende uitvoering van deze indicator is het gemiddelde berekend op basis van de stations die gedurende de gehele periode 1990 tot en met 2023 in bedrijf zijn geweest. De verschillen tussen beide meetreeksen bedragen voor het merendeel van de jaren 0,5 µg/m³ of minder. 

2. De (regionale) concentraties in Zuid-Holland zijn verhoogd in vergelijking met andere delen van Nederland. De trendfiguur 1990-2023 bevat echter geen meetgegevens van meetstations Zuid-Holland (of in Noord-Brabant of Noord-Holland); daarom zal een onderschatting van het gepresenteerde gemiddelde optreden. Op basis van historische gegevens wordt deze afwijking voor de periode 1990-2023 (gemiddeld) op 0,2 µg/m³ geschat. 

3. De trendfiguur 1976-2023 is gebaseerd op meetgegevens van regionale stations en één stadsachtergrond station. Het gaat om stations die (vrijwel) de gehele periode operationeel zijn geweest. Zuidwest Nederland: Braakman (1976-1985) en Philippine (1985-2013).
Zuidoost Nederland: Afferden (1976-1984) en Vredepeel (1987-2012). Midden Nederland: Cabauw (1977-2013). Noord-Nederland: Balk (1977- 2012) en Kollummerwaard (1991-2023). Stedelijke achtergrond Rijnmond: Vlaardingen (1977-2012) en Maassluis (2013-2023). In de grafiek zijn alleen jaargemiddelden opgenomen waarvoor minimaal 75% van de uurwaarden in dat betreffende jaar aanwezig waren. 

4. In twee gevallen zijn meetreeksen opgebouwd uit de resultaten van twee stations. Het gaat in beide gevallen om zeer dicht bij elkaar gelegen stations waardoor de fout door het ‘aaneenknopen’ van meetreeksen 1 µg/m³ of minder zal zijn. 

5. In 1985/1986 is een omvangrijke reorganisatie in de structuur van het luchtmeetnet doorgevoerd. Voor deze jaren ontbreken daardoor meetwaarden van veel stations. 5. De daling in de concentraties in het Rijnmondgebied sinds 2006 is geanalyseerd in een ‘short communication’ (zie Velders, G.J.M., Snijder, A. & R. Hoogerbrugge, (2011) Recent decreases in observed concentrations in the Netherlands in line with emission reductions. Atmospheric Environment 45 (13), 5647-5651).

Betrouwbaarheidscodering

Kaart: C (Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd). 

Trend 1990-2023: C (Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd). 

Trend 1976-2023: D (schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake).

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
12
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03

Referentie van deze webpagina

CLO (2025). Zwaveldioxide in lucht, 1990-2023 (indicator 0441, versie 12, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.