Mestproductie bij gebruiksnormen: bedrijven met overproductie, 2000-2023

In 2023 produceerden 86 procent van de melkveebedrijven meer dierlijke mest dan volgens de gebruiksnormen op eigen grond mag worden aangewend. Van de hokdierbedrijven had zelfs 94 procent van de bedrijven een overproductie. 

Ontwikkelingen

In 2023 produceerden bijna negen van de tien melkveebedrijven meer dierlijke mest dan volgens de gebruiksnormen op eigen grond mag worden aangewend. Het aantal melkveebedrijven met een mestoverschot steeg met twaalf procentpunt ten opzichte van 2022. Bij de hokdierbedrijven bleef het aandeel gelijk op 94 procent. 

Gebruiksnormen zorgen voor grotere mestafvoer

De gebruiksnormen voor dierlijke mest, die in 2006 het Mineralenafgiftesysteem (MINAS) vervingen, leiden tot grotere mestoverschotten op bedrijfsniveau. Ook de grondgebonden veehouderij, zoals de melkveehouderij, heeft door de geleidelijke aanscherping van de gebruiksnormen vaker te maken met overproductie waardoor zij mest moet afvoeren. 

Aanscherping gebruiksnormen

De gebruiksnormen voor dierlijke mest stellen, conform de Europese Nitraatrichtlijn, eisen aan het gebruik van stikstof uit dierlijke mest per hectare landbouwgrond. Volgens de Nitraatrichtlijn mag 170 kg stikstof uit dierlijke mest worden gebruikt per hectare. De Europese Commissie staat Nederland verruiming van deze norm toe (derogatie). In 2023 is deze verruiming verlaagd van 250 kg stikstof per hectare tot 240 kg stikstof per hectare. De hogere bemestingsnorm geldt alleen bij het gebruik van graasdiermest en het bedrijfsareaal moet voor minstens 80 procent bestaan uit grasland. De derogatie voor zand- en lösspercelen in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg is in 2023 verlaagd van 230 kg stikstof per hectare tot 220 kg stikstof per hectare. In nutriënten-verontreinigde gebieden is de derogatie in 2023 beperkt tot 220 kg stikstof per hectare en voor percelen in Natura 2000-gebieden is derogatie komen te vervallen. Ook mag in 2023 geen mest meer worden uitgereden op bufferstroken langs waterlopen.
Voor fosfaat is met ingang van 2010 de gebruiksnorm gedifferentieerd naar de fosfaattoestand van de bodem. Bij een neutrale fosfaattoestand is vanaf 2020 de gebruiksnorm 70 kg per hectare bouwland en 95 kg per hectare grasland.

Stikstofproductie bij gebruiksnormen

Bij het vaststellen van de hoeveelheid stikstof in geproduceerde mest wordt de uitscheiding van stikstof verminderd met verliezen in stallen en mestopslagen (zoals de emissie van ammoniak). Voor de mestwetgeving mogen boeren hierbij uitgaan van forfaitaire stikstofverliezen, de zogenaamde stikstofcorrectie. De hoeveelheid stikstof in de mest berekend met de forfaitaire stikstofcorrectie bepaalt of er wettelijk gezien sprake is van overproductie. Het Compendium voor de Leefomgeving gaat bij de bepaling van de overproductie niet uit van de forfaitaire stikstofverliezen maar van verliezen die berekend zijn met het National Emission Model for Agriculture (NEMA). De hoeveelheid stikstof in de mest op basis van forfaitaire waarden kan afwijken van de hoeveelheid stikstof in de mest berekend met NEMA. 

Bronnen

Relevante informatie

  • Meer informatie over de productie van dierlijke mest en gebruiksnormen is te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Mestproductie bij gebruiksnormen: bedrijven met overproductie

Omschrijving

Ontwikkeling van het percentage veehouderijbedrijven met een overproductie aan dierlijke mest volgens de gebruiksnormen voor dierlijke mest die vanaf 1 januari 2006 gelden. Er is een onderscheid gemaakt in graasdierbedrijven (grondgebonden) en hokdierbedrijven (niet-grondgebonden). 

Verantwoordelijk instituut

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

Berekeningswijze

Het CBS berekent de uitscheiding van de mineralen stikstof en fosfaat in dierlijke mest door het aantal dieren per diercategorie in de Landbouwtelling van het CBS te vermenigvuldigen met factoren voor de uitscheiding van respectievelijk stikstof en fosfaat in de mest per dier. 
Met betrekking tot stikstof in dierlijke mest wordt er een onderscheid gemaakt in stikstofuitscheiding en stikstofproductie. 
Bij de stikstofuitscheiding gaat het om de totale bruto uitscheiding “onder de staart”, zonder aftrek van stikstofverliezen die optreden in de stal en tijdens opslag buiten de stal. 
De stikstofproductie is de hoeveelheid stikstof in bewaarde mest op het moment van uitrijden plus de stikstof in de mest die graasdieren produceren in de wei. Dit betekent dat gasvormige stikstofverliezen in de vorm van ammoniak (NH3) inclusief de afvoer via spuiwater van luchtwassers, lachgas (N2O), stikstofoxide (NO) en moleculaire stikstof (N2) uit stallen en opslagen buiten de stal niet in de stikstofproductie zijn opgenomen. 
Bij fosfaat treden er geen gasvormige verliezen op tussen het moment van uitscheiden en het uitrijden of toepassen van de mest. Dit wil zeggen dat de fosfaatproductie gelijk is aan de fosfaatuitscheiding.

Geografische verdeling

Er zijn gegevens voor Nederland, naar landsdeel, provincie en concentratiegebied.

Andere variabelen

Mestproductie, stikstofuitscheiding, gasvormige verliezen (in stal, opslag en weide), stikstofproductie, fosfaatproductie. Geldende gebruiksnormen dierlijke mest voor het betreffende jaar.

Verschijningsfrequentie

Jaarlijks

Betrouwbaarheidscodering
Schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake.

Archief van deze indicator

Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Mestproductie bij gebruiksnormen: bedrijven met overproductie, 2000-2023 (indicator 0528, versie 22,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.