Eikenprocessierups en klimaatverandering, 1990-2008

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Sinds de eerste waarneming van rupsennesten in het zuiden van Nederland in 1991, breidt de eikenprocessierups zich gestaag uit in noordoostelijke richting. Deze toename wordt toegeschreven aan de warmere zomers in de afgelopen decennia.

Gezondheidsprobleem door eikenprocessierups

Bomen die zijn aangetast door de eikenprocessierups kunnen soms helemaal worden kaalgevreten, wat voor de bomen op zich geen probleem is. Het probleem wordt veroorzaakt door de brandharen van de rupsen. De rupsen maken nesten waar ze vervellen en lege rupsenhuidjes met circa 1.8 miljoen brandharen per rups achterlaten. Tijdens een plaag zweven de haren door de lucht en veroorzaken huidirritaties bij mens en dier. De haren behouden zes jaar lang hun irriterende werking. Dat betekent dat oude nesten, die in de loop van de tijd uiteenvallen, lange tijd een verspreidingsbron zijn van de brandharen.

Piekjaren

Na de eerste vondst in Nederland in 1991 is de eikenprocessierups in aantal exponentieel toegenomen. Het aantal meldingen verschilt sterk van jaar tot jaar. In de jaren 1996, 2004 en 2007 bereikte de plaagsoort hoogtepunten. 2004 is tot nu toe het jaar met de meeste meldingen
De eikenprocessierups is een warmteminnende soort en de geografische uitbreiding ervan wordt toegeschreven aan de effecten van klimaatverandering. Het lijkt aannemelijk dat de eikenprocessierups in 2020 over geheel Nederland verspreid is.

Uitbreiding naar noordoosten

De eerste waarnemingen kwamen uit Noord-Brabant. Vanaf 2003 manifesteert de eikenprocessierups zich ook boven de grote rivieren en treedt er een langzame verschuiving op, vooral in noordoostelijke richting. In 2008 is de meest noordelijke vindplaats het grensgebied van Overijssel en Drenthe. Ook in het westen van het land wordt de eikenprocessierups regelmatig aangetroffen.

Eikenlanen

De eikenprocessierups houdt van warmte en komt oorspronkelijk uit Zuid- en Centraal- Europa. De rupsen geven de voorkeur aan eiken in warme eikenlanen boven de eiken in het koelere bos. Intussen is 2009 alweer het negentiende jaar van de plaag in Nederland. De soort lijkt hier dus volledig ingeburgerd te zijn.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Eikenprocessierups en klimaatverandering, 1991 - 2008
Omschrijving
Jaarlijks aantal waarnemingen van eikenprocessierups.
Verantwoordelijk instituut
Alterra
Berekeningswijze
De waarnemingen worden gedaan door landelijke netwerk van terreinbeheerders en andere belangstellende. De waarnemers geven aan of de aantasting licht, matig of zwaar is. De criteria hiervoor zijn respectievelijk: licht = gemiddeld 1 tennisbalnest per boom; matig = gemiddeld 2-3 tennisbalnesten per boom; zwaar = gemiddeld een of meer voetbalnesten per boom. In principe geldt per uurhok één waarneming maar er kunnen meerdere waarnemingen geteld worden wanneer er verschillen zijn in boomsoort of leeftijd.
Basistabel
Naam invullen
Geografische verdeling
Heel Nederland
Andere variabelen
Jaarlijkse waarnemingen per uurhok (5x5 km)
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Het landelijk netwerk van terreinbeheerders bestaat sinds 1946. Waarnemers geven hun waarnemingen door aan Alterra in het kader van LNV-onderzoek naar verschuivingen van inheemse plaaginsecten en nieuwe invasieve soorten. Voor verdere informatie wordt verwezen naar www.insectenweb.nl
Betrouwbaarheidscodering
B Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
06
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
03
versie‎
02

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Eikenprocessierups en klimaatverandering, 1990-2008 (indicator 1110, versie 04,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.