Fauna van de heide, 1990-2021

Veel kenmerkende diersoorten van de heide zijn achteruitgegaan sinds 1990.

Trend natuurgebieden heide

Veel kenmerkende diersoorten van de heide zijn achteruitgegaan. Vooral broedvogels en dagvlinders op de heide gaan sinds 1990 achteruit. Bij de reptielen is het beeld iets minder negatief. Van alle 30 soorten die zijn opgenomen in deze indicator gaan er 10 vooruit en 16 achteruit, 4 soorten zijn stabiel.

Ontwikkelingen heide

De heidevelden op de zandgronden zijn ontstaan door menselijk handelen: plaggen, maaien, beweiden en branden hielden de heidevelden in stand. Bij afwezigheid van beheer gaat de heide uiteindelijk spontaan weer over in bos. Het proces van het dichtgroeien van de heide met grassen en struiken wordt versneld door een te hoge stikstofdepositie.
Vochtige heiden zijn daarnaast veelal in meer of mindere mate verdroogd als gevolg van ontwatering, waterwinning en bosaanleg. Genoemde processen hebben invloed op de ecosysteemkwaliteit. Karakteristieke heidesoorten verliezen geschikt leefgebied, en omgekeerd: potentieel leefgebied verliest karakteristieke soorten (zie de indicator 'Ecosysteemkwaliteit (areaal)').

Broedvogels

Een aantal broedvogelsoorten van de heide doet het niet goed. Sommige soorten zijn echter toegenomen, waaronder nachtzwaluw en roodborsttapuit. In de periode vanaf 1990 namen veel broedvogels van de open heide af, waarbij korhoen nagenoeg, en duinpieper en klapekster zelfs geheel zijn verdwenen. De afname van deze soorten komt doordat soorten gebonden aan jonge successiestadia of heel open gebied last hebben van het dichtgroeien van de heide met grassen en struiken.
Een andere soort die (mede) door vergrassing en verbossing sterk achteruit is gegaan, is de tapuit. Bij deze soort speelt nog mee dat konijnen in de heide sterk achteruit zijn gegaan. Tapuiten broeden namelijk vaak in konijnenholen en bovendien houden konijnen de vegetatie kort.

Dagvlinders

Nog sterker dan kenmerkende broedvogels zijn de dagvlinders op de heide achteruitgegaan. Enkele soorten zijn inmiddels verdwenen of bijna verdwenen, waaronder de duinparelmoervlinder en de kleine heivlinder. Heivlinder, heideblauwtje en veenbesparelmoervlinder zijn ten opzichte van 1992 eveneens afgenomen. De heivlinder komt voor in droge heide, het heideblauwtje vereist een mozaïek van droge en vochtige heide en de veenbesparelmoervlinder komt voor in natte heide, bij vennen en in hoogvenen. De afname van dagvlinders van de heide is dus niet beperkt tot één type heide.

Reptielen

De zandhagedis gaat sinds 1994 vooruit, de adder is stabiel; deze soorten hebben weinig last van de vergrassing van de heide. Alleen de levendbarende hagedis gaat sinds 1994 achteruit.

Invloed van stikstof

De kenmerkende soorten van de heide nemen niet alleen af bij het hoogste depositieniveau, maar ook bij een minder hoog depositieniveau (tweede tabblad). De grens tussen deze twee niveaus is gelegd bij 2500 mol/ha/jaar (35 kg/ha/jaar; 1 mol stikstof = 0,014 kilogram). De gemiddelde stikstofdepositie-niveaus van de twee groepen heide zijn respectievelijk 2161 en 2915 mol/ha/jaar. De kritische depositiewaarde (KDW) voor heide varieert van 571-1214 mol/ha/jaar, afhankelijk van het type heide (van Dobben et al. 2012; WNF 2020). Beide groepen heide hebben dus een depositieniveau dat boven de KDW ligt; er is dus geen sprake van een 'laag' en een 'hoog' depositieniveau, maar eerder van een 'hoog' en een 'zeer hoog' niveau. Ondanks dat de stikstofdepositie sinds 1990 gedaald is, wordt de KDW voor beide groepen nog ruim overschreden. Het depositieniveau is nog zo hoog dat de meeste kenmerkende soorten blijven afnemen.

Bronnen

  • Boele A., van Bruggen J., Goffin B., Kavelaars M., Kleyheeg E., Koffijberg K., Schoppers J., van Turnhout C., Vergeer J.W. & Jansen D. (2022). Broedvogels in Nederland in 2020. Sovon-rapport 2022/05. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Dobben, H.F. van, R. Bobbink, D. Bal & A. van Hinsberg (2012). Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Alterra-rapport 2397. Alterra, WUR, Wageningen.
  • Swaay, C.A.M. van, K. Veling, J. Kok & A.J. van Strien (2015). 25 Jaar vlinders tellen. Rapport VS2015.002, De Vlinderstichting, Wageningen.
  • Zuiderwijk, A. (red.) (2003). Het meetnet reptielen in 2002. Nieuwsbrief Meetnet Reptielen nr. 26. RAVON Werkgroep Monitoring. Amsterdam.
  • Wereld Natuur Fonds (2015). Living Planet Report. Natuur in Nederland. WNF, Zeist.
  • Wereld Natuur Fonds (2020). Living Planet Report Nederland. Natuur en landbouw verbonden. WNF, Zeist.

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Fauna van de heide
Omschrijving
Ontwikkeling populatie van broedvogels, dagvlinders en reptielen van de heide
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
SoortenDe in deze indicator opgenomen soorten broedvogels (12 soorten), dagvlinders (14 soorten) en reptielen (4 soorten), komen vooral voor op de heide. De selectie van karakteristieke soorten per biotoop is gedaan door de mate van voorkomen in verschillende biotopen te berekenen (Van Strien et al. 2016). Aantalsgegevens zijn ontleend aan de landelijke meetnetten broedvogels, dagvlinders, en reptielen van het Netwerk Ecologische Monitoring. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met Poisson regressie; software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM).Berekening groepsindicator (multi-species indicator, MSI)De volgende stappen worden doorlopen om tot groepsindexen te komen. De indexen per soort worden daarbij aangepast, maar alleen gedurende het berekenen van de groepsindexen.1. Van de indexen per soort wordt het maximum van de tijdreeks op 100 gezet. Bij soorten die gedurende de tijdreeks zowel in hele lage als hele hoge absolute aantallen voorkomen wordt op deze manier - in combinatie met het instellen van een minimum indexwaarde van 1 - vermeden dat een toename van 1 naar 2 individuen eenzelfde effect op de indicator heeft als een toename van 1000 naar 2000 individuen. 2. Als er van een soort in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar zijn dan worden deze eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten.3. Vanwege de onmogelijkheid meetkundig te middelen wanneer de waarde 0 deel uitmaakt van de verzameling, worden indexcijfers van 0 opgehoogd naar 1. Indexcijfers die vallen tussen 0 en 1 worden eveneens opgehoogd naar 1.4. Grote populatietoenamen of -afnamen van het ene jaar t.o.v. het jaar ervoor komen van nature wel eens voor. Om de invloed van al te extreme toe- of afnamen van een soort op de indicator van een hele groep enigszins te temperen wordt, conform de methode van de mondiale Living Planet Index, een maximum gesteld aan de relatieve jaar-op-jaar toe- of afname van een factor 10.5. Om de groepsindicator te berekenen worden de (bewerkte) jaarlijkse indexcijfers meetkundig gemiddeld over alle soorten in de groep (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.6. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen. Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.7. De trendlijn wordt herschaald zodat de trend in het beginjaar (of een ander gekozen jaar) op 100 staat.Indicator heide op hoge zandgrondenDe indicator op het tweede tabblad betreft een opsplitsing van de indicator heide in twee stikstofdepositie-niveaus, maar dan alleen voor heide op hoge zandgronden. Om de meetpunten in twee groepen van verschillend stikstofdepositie-niveau te kunnen opdelen, is voor de jaren 1981 tot en met 2005 de depositie (NHx + NOy mol per hectare per jaar) bepaald op een schaal van 5x5 kilometer, en voor recenter jaren (2006-2017) op 1x1 kilometer (bron: RIVM; zie ook CLO-0189). In dat laatste geval is daaruit eerst het gemiddelde per hok van 5x5 kilometer per jaar berekend, waarna voor alle hokken een gemiddelde stikstofdepositie over de gehele periode 1981-2017 is berekend. Vervolgens zijn de 5x5 km-hokken verdeeld over twee groepen op basis van dit gemiddelde; de grens tussen de twee niveaus is gelegd bij 2500 mol/ha/jaar (35 kg/ha/jaar; 1 mol stikstof = 0,014 kilogram). De gemiddelde stikstofdepositie-niveaus van de twee groepen hokken waren 2161 en 2915 mol/ha/jaar, respectievelijk.
Basistabel
De basistabel met indexen van de afzonderlijke soorten met hun trendklasse staat op een apart tabblad ('Individuele soorten') onder 'Download data'.
Geografische verdeling
Heide
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Dobben, H.F. van, R. Bobbink, D. Bal & A. van Hinsberg (2012). Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Alterra-rapport 2397. Alterra, WUR, Wageningen.Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.Strien, A.J. van, et al. (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.
Opmerking
In 2021 zijn de regio-indeling en wegingsfactoren aangepast op basis van de vogelatlas van 2018, waardoor trends en indexen per soort enigszins kunnen afwijken van eerder berekende trends en indexen.De figuur op het tweede tabblad kan momenteel niet worden geactualiseerd.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
19
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
18
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
03
versie‎
02

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Fauna van de heide, 1990-2021 (indicator 1134, versie 19,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.