Amfibieën van de Habitatrichtlijn, 1997-2021

Van de zestien soorten amfibieën in Nederland worden er acht vermeld op bijlage II en/of IV van de Europese Habitatrichtlijn en drie op bijlage V. Vijf soorten hebben een ongunstige staat van instandhouding. De laatste jaren neemt de kamsalamander, vermeld op bijlage II en IV, wat af.

Habitatrichtlijn

De Habitatrichtlijn van de Europese Unie is bedoeld om de biodiversiteit in stand te houden door de wilde flora en fauna en hun habitats te beschermen. Daartoe moeten de lidstaten speciale beschermingsgebieden (Habitatrichtlijngebieden) inrichten en bepaalde planten- en diersoorten en habitats beschermen. De lidstaten rapporteren elke zes jaar hoe de soorten en habitats er voor staan, door na te gaan in hoeverre deze een gunstige staat van instandhouding hebben bereikt. De Europees beschermde soorten worden vermeld op bijlage II, IV en V van de Habitatrichtlijn (zie de link naar de Europese Habitatrichtlijn onder "Relevante informatie").

Kamsalamander

Deze soort wordt zowel op bijlage II als IV vermeld. De kamsalamander komt verspreid voor in het zuiden, midden en oosten van Nederland, vaak in de buurt van beken of rivieren. Deze salamander is, volgens de Rode Lijst, in ons land afgenomen ten opzichte van 1950. Ook vanaf 1997, het jaar waarin het NEM begon met de monitoring van amfibieën, neemt de soort af. De afname vanaf 1997 is echter wel beperkt. De kamsalamander heeft een matig ongunstige staat van instandhouding.

Geelbuikvuurpad

Ook deze soort wordt zowel op bijlage II als IV vermeld. De geelbuikvuurpad komt maar op enkele plaatsen in Zuid-Limburg voor. Het is een warmteminnende soort die in ons land de noordwestgrens van zijn Europese verspreiding heeft. De soort heeft een voorkeur voor dynamische biotopen waarin voortdurend nieuwe natte plekken ontstaan. De soort is zeer sterk achteruitgegaan in de 20e eeuw. De soort ging aanvankelijk vanaf het jaar 2000 weer vooruit, mede dankzij uitzettingen. De populaties zijn echter klein en bezien over de laatste twaalf jaar gaat de soort toch weer achteruit, ondanks nieuwe uitzettingen. De staat van instandhouding is daarmee zeer ongunstig.

Knoflookpad

De soort staat wordt vermeld op bijlage IV. Deze soort leeft in rivierduinen en kleinschalig agrarisch landschap in het oosten en zuidoosten van Nederland. Het is een vrij zeldzame soort die vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw sterk is achteruitgegaan. Die achteruitgang werd vooral veroorzaakt door het verdwijnen en ongeschikt raken van de voortplantingswateren. Dat hing samen met de intensivering van de landbouw. Daarnaast heeft de soort last van de introductie van vis in sommige wateren, eieren en larven van de knoflookpad worden door vis gegeten. De staat van instandhouding is zeer ongunstig, maar de soort zit, sinds 1997, mede dankzij uitzettingen weer in de lift.

Vroedmeesterpad

De vroedmeesterpad wordt vemeld op bijlage IV. Het is een zeer zeldzame, warmteminnende soort die voorkomt in Zuid-Limburg. Zijn biotoop bestaat uit groeven, oude bebouwing, hellingbossen en graften. De pad plant zich voort in wateren in groeven, in betonnen drinkbakken en in bronpoelen langs hellingbossen. In de 20e eeuw is de soort achteruitgegaan en de staat van instandhouding geldt als zeer ongunstig. Vanaf 2001 is de populatie-omvang in bescheiden mate toegenomen.

Rugstreeppad

De soort wordt vermeld op bijlage IV. De rugstreeppad is een vrij wijdverspreide soort en bewoner van zandige terreinen met een betrekkelijk hoge dynamiek, zoals de duinen, de uiterwaarden van de grote rivieren, opgespoten terreinen, heidevelden en akkers. Voor de voortplanting is de soort afhankelijk van ondiepe wateren die vrij snel opwarmen. Ook deze pad is in de twintigste eeuw sterk achteruitgegaan en heeft een matig ongunstige staat van instandhouding. Sinds 1997 neemt de soort niet veel verder af.

Heikikker

De soort wordt vermeld op bijlage IV. De heikikker komt vooral voor in vochtige heidegebieden en in hoog- en laagveengebieden. Daarnaast komt de soort voor in vochtige schraalgraslanden, duinvalleien, bosranden, langs meren en rivieren en in komkleigebieden. Het is een algemene soort, die sinds 1997 niet verder afneemt. De staat van instandhouding is matig ongunstig.

Poelkikker

De soort wordt vermeld op bijlage IV. De poelkikker komt vooral in het oosten en zuiden van Nederland voor. Het is een warmteminnende soort met een voorkeur voor onbeschaduwde, voedselarme wateren. De poelkikker neemt, sinds 1997, enigszins toe. De staat van instandhouding is gunstig.

Boomkikker

Deze bijlage IV soort komt vooral voor in het agrarische landschap. In de tweede helft van de 20e eeuw is de soort op veel plaatsen verdwenen door veranderingen in de landbouw. Poelen, overhoekjes en houtwallen zijn belangrijke elementen van het leefgebied van boomkikkers. Als gevolg van ruilverkaveling en andere landbouwbedrijfsvoering zijn veel van deze elementen verdwenen. Ook verdroging, verzuring, uitzetten van vis in de voortplantingsgebieden, verlanding van poelen en versnippering van de resterende leefgebieden eisten hun tol. Door beschermingsmaatregelen, waaronder uitzettingen in Drenthe, Fryslân en Overijssel, nemen de aantallen sinds 1997 weer toe. In de Achterhoek zijn boomkikkers niet uitgezet, maar zijn veel poelen hersteld en nieuwe poelen aangelegd. Ook hier is de boomkikker sterk in aantal toegenomen. De staat van instandhouding is matig ongunstig.

Soorten van bijlage V

De bastaardkikker (of middelste groene kikker), bruine kikker en meerkikker worden allen vermeld op bijlage V. Daarmee hebben ze een minder beschermde status dan de soorten vermeld op bijlage II en/of IV, al moet ook over hun staat van instandhouding worden gerapporteerd. Deze drie soorten hebben een gunstige staat van instandhouding en gaan, sinds 1997, vooruit. De trend is positief, de gemiddelde jaarlijkse toename is echter wel klein.

Bronnen

  • Creemers, R. en J. van Delft (red) (2009). De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden.
  • Delft, J. van, R Creemers en A. Spitzen-van der Sluijs (2007). Basisrapport Rode Lijst Amfibieën en Reptielen volgens Nederlandse en IUCN-criteria. RAVON, Nijmegen.
  • Goverse, E., J. Herder & M. de Zeeuw (2021). Trends in verspreiding: daglijstjes en losse waarnemingen. Schubben & Slijm 46: 4-6.
  • Janssen, J. en J. Schaminée (2008). Europese natuur in Nederland. Soorten van de Habitatrichtlijn. KNNV Uitgeverij, Utrecht.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Amfibieën van de Habitatrichtlijn
Omschrijving
Trends van amfibieën van de Habitatrichtlijn
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
Aantalsgegevens zijn ontleend aan het meetprogramma voor amfibieën van het Netwerk Ecologische Monitoring. Daarmee zijn voor geelbuikvuurpad, knoflookpad, vroedmeesterpad en boomkikker aantalstrends en jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald. Hiervoor wordt Poisson regressie gebruikt (software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM)).Verspreidingsgegevens zijn eveneens ontleend aan het meetprogramma voor amfibieën; daarnaast zijn gegevens uit de Nationale Database Flora & Fauna gebruikt. Hiermee zijn voor kamsalamander, rugstreeppad, heikikker en poelkikker verspreidingstrends en indexcijfers over verspreiding (het aantal bezette kilometerhokken) bepaald met occupancy-modellen. De trends in verspreiding worden gezien als de beste manier om de populatieontwikkeling te beschrijven wanneer trends in aantallen niet beschikbaar zijn. Over de jaren heen is een smoothing algoritme toegepast om flexibele trends te bepalen per soort (Soldaat et al., 2017).
Basistabel
De indexen van de afzonderlijke soorten met hun trendklasse staan op het tabblad 'Indexen per soort' onder 'Download data'.
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Geen
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
CBS (2022). Meetprogramma's voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2021. Centraal Bureau voor de Statistiek, 's-Gravenhage.Goverse, E., M. de Zeeuw en J. Herder (2015). Handleiding voor het Monitoren van Amfibieën in Nederland. Vierde herziene druk. RAVON werkgroep Monitoring, Amsterdam & CBS, Den Haag.Meij, T. van der, A. van Strien, G. Smit en E. Goverse (2009). Trendberekening bij het Meetnet Amfibieën. Ravon 31 10 (4), Nijmegen.Soldaat, L.L, J. Pannekoek, R.J.T. Verweij, C.J.M. van Turnhout en A.J. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecol. Indic. 81, 340-347.Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay en T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50: 1450-1458.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schattingen van de trend in populatie-aantal zijn gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.C. Schattingen van trends in verspreiding zijn gebaseerd op niet-gestandaardiseerde metingen die met een toegesneden statistische methode zijn geanalyseerd.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
05
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Amfibieën van de Habitatrichtlijn, 1997-2021 (indicator 1553, versie 04,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.