Trend van zoetwatervissen, 1990-2021

De gemiddelde trend in verspreiding van zoetwatervissoorten nam sinds 1990 enigszins toe, maar neemt in de laatste jaren weer af.

Vissoorten toegenomen

Na een aanvankelijke toename sinds 1990 van de trend van zoetwatervissen, is nu juist sprake van een afname (zie figuur op het eerste tabblad). De soorten die schoon water, vaak met waterplanten erin, nodig hebben zijn gemiddeld genomen aanvankelijk zelfs harder vooruit gegaan, maar nemen nu ook juist sneller af (zie figuur op het tweede tabblad). Die groep bestaat uit bermpje, bittervoorn, kleine modderkruiper, tiendoornige stekelbaars, snoek, rivierdonderpad en zeelt. Een aantal soorten hiervan is relatief zeldzaam en Europees beschermd. Daarentegen zijn soorten die vervuild water goed verdragen juist vanaf 1990 al achteruitgegaan in verspreiding en van die afname niet meer hersteld. Die groep bestaat uit baars, blankvoorn, brasem, karper, pos en snoekbaars. Dat zijn allemaal algemene soorten waarbij de afname geen bedreiging voor het voortbestaan van de soort vormt.

Oorzaken

Zoetwatervissen zijn in de jaren zestig en zeventig sterk achteruitgegaan doordat de waterkwaliteit slecht was als gevolg van lozingen op het oppervlaktewater. Daardoor namen algen en kroos toe, werd het water minder helder en zuurstofarm en nam het aandeel van hogere planten in het water juist af. Ook het rechttrekken van beken en verharden van de oevers droeg bij aan de afname van de visstand. Nadat diverse milieumaatregelen werden genomen, verbeterde de waterkwaliteit. Zo zijn de lozingen van stikstof en fosfaat op zoet oppervlaktewater tussen 1986 en 2012 flink afgenomen, al gaat de afname de laatste jaren langzamer. Ook de inrichting van veel wateren verbeterde door het aanleggen van natuurvriendelijke oevers en de her-meandering van beken.
Ondanks de verbetering in de biologische kwaliteit voldoen veel wateren nog niet aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water. De afgelopen decennia zijn de meeste, relatief gemakkelijk te nemen maatregelen al genomen en de resterende emissiebronnen zijn lastiger om aan te pakken.
Ook andere factoren dan waterkwaliteit dragen bij aan de trends. Snoekbaars en karper waren in het verleden mede talrijker doordat ze toen waarschijnlijk veel meer werden uitgezet voor de sportvisserij dan tegenwoordig. De rivierdonderpad neemt recent sterk af in het rivierengebied door de opkomst van exotische grondelsoorten. Er zijn daarnaast aanwijzingen dat ook bermpje en pos zijn afgenomen door exotische grondels. Dit kan mede verklaren waarom de gemiddelde trend - en juist ook de trend van de schoonwatersoorten- recent afneemt. Als laatste factor wordt ook het effect van de droogte/warmte sinds 2018 genoemd. Soorten die in kleine wateren voorkomen hebben niet alleen te maken met droogval maar ook met hittestress. Dit kan een rol spelen bij de afname van soorten als bermpje, stekelbaars en rivierdonderpad.

Bronnen

  • Van Emmerik, W.A.M. & H.W. de Nie, (2006). De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
  • Kranenbarg, J., R.P.J.H. Struijk, M. Schiphouwer, J. Bergsma, K. Didderen & J.E. Herder, (2015). De vissen van Zuid-Holland. Stichting RAVON, Nijmegen en Bureau Waardenburg, Culemborg.
  • Kranenbarg, J. & F. Spikmans. 2013. Achtergronddocument Rode Lijst Vissen 2011. Zoetwatervissen. Stichting RAVON, Nijmegen
  • De Bruijn, Q, (2011). Zwartbekgrondel verdringt de inheemse riviergrondel. Visionair, 2011 (22), 36-38.
  •  

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Trend in verspreiding van zoetwatervissen
Omschrijving
Ontwikkeling verspreiding van zoetwatervissen als groep
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
Er zijn circa 50 inheemse en ingeburgerde zoetwatervissoorten in Nederland (zie website RAVON voor details); van 29 soorten daarvan is de gemiddelde trend in verspreiding bepaald. De indeling in schoonwatersoorten (7 soorten) en tolerante soorten (generalisten; 6 soorten) is afgeleid uit Kranenbarg et al. (2015). De gegevens over zoetwatervissen komen uit de database van RAVON en betreffen data van waterschappen, de Piscaria database, Rijkswaterstaat, Sportvisserij Nederland en vrijwillige waarnemers. De gegevens zijn verzameld met uiteenlopende vismethoden en deels zelfs zonder gestandaardiseerde methode. Per soort zijn jaarlijkse indexcijfers van het aantal bezette 1x1 kilometerhokken bepaald met behulp van occupancy modellen (Van Strien et al., 2013). In de occupancy modellen is rekening gehouden met de vismethode. De trend in verspreiding van zoetwatervissen is op te vatten als een benadering van de trend in populatie-aantallen.IndicatorOm de trend van zoetwatervissen te berekenen zijn de jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen meetkundig gemiddeld. Van een aantal soorten zijn in de eerste of laatste jaren geen indexcijfers beschikbaar (zie tabel met indexcijfers per soort). Deze ontbrekende indexcijfers zijn eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten. Daarna is het eerste jaar op 100 gezet en zijn de overige jaren geïndexeerd ten opzichte van dat basisjaar. Vervolgens zijn de indexen per jaar meetkundig gemiddeld. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. De trendwaarde (de lijn) voor het eerste jaar is vervolgens op 100 gezet. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn. Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. Uit de betrouwbaarheidsintervallen zijn trendklassen afgeleid.
Basistabel
Zie de link naar de tabel met indexcijfers van afzonderlijke soorten.
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Van Emmerik, W.A.M. & H.W. de Nie (2006). De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven.Kranenbarg, J. & F. Spikmans. 2013. Achtergronddocument Rode Lijst Vissen 2011. Zoetwatervissen. Stichting RAVON, Nijmegen.Kranenbarg, J., R.P.J.H. Struijk, M. Schiphouwer, J. Bergsma, K. Didderen & J.E. Herder, (2015). De vissen van Zuid-Holland. Stichting RAVON, Nijmegen en Bureau Waardenburg, Culemborg. Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.Van Strien, A.J., C.A.M. van Swaay en T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50, 1450-1458.
Opmerking
De selectie van soorten is gewijzigd t.o.v. de vorige versie van deze indicator. Een aantal soorten trekvissen is weggelaten, evenals enkele soorten waarbij een probleem speelt in de taxonomie. In de figuur van alle soorten ontbreken nu fint, forel, giebel, houting, riviergrondel, roofblei en zeeprik. In de selectie van 'schoonwatersoorten' ontbreekt nu riviergrondel.
Betrouwbaarheidscodering
C. Schattingen van trends in verspreiding zijn gebaseerd op niet-gestandaardiseerde metingen die met een geavanceerde statistische methode zijn geanalyseerd.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
05
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Trend van zoetwatervissen, 1990-2021 (indicator 1578, versie 05,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.