Living Planet Index Nederland, 1990-2021

Sinds 1990 is de Nederlandse Living Planet Index (LPI) met iets meer dan 2,2% toegenomen. De laatste twaalf jaar is de trend stabiel.

Trend fauna van land en zoetwater

De Nederlandse LPI geeft de gemiddelde trend weer in populatieomvang van vrijwel alle inheemse soorten broedvogels, reptielen, amfibieën, vlinders en libellen, alsmede van een aanzienlijk deel van de soorten zoogdieren en zoetwatervissen. Soorten van mariene habitats (Noordzee offshore en kustzone, Zeeuwse delta en Wadden) zijn (nog) niet meegenomen in deze indicator. Derhalve betreft de LPI van Nederland feitelijk de fauna van land en zoetwater bij elkaar. Sinds 1990 is deze indicator met 2,2% toegenomen (eerste tabblad; 166 soorten van de in totaal 351 soorten namen toe en 141 soorten namen af). De toename van de trend is de afgelopen jaren steeds minder sterk geworden. Dit komt omdat de trend van de soorten van zoetwater de afgelopen jaren, na een aanvankelijke flinke stijging vanaf 1990, nu een lichte daling heeft ingezet. De trend van de landfauna is de laatste twaalf jaar gestabiliseerd na juist een aanvankelijke afname vanaf 1990.

Mondiale LPI

In de mondiale LPI (WWF, 2020) zijn de trends van meer dan 4000 gewervelde diersoorten gemiddeld, van de soortgroepen broedvogels, zoogdieren, reptielen, amfibieën en vissen (tweede tabblad). Tussen 1970 en 2016 is de mondiale LPI met 68% afgenomen. Ook na 1990 - het startjaar van de Nederlandse LPI - is de trend nog neerwaarts. De Nederlandse LPI op basis van alleen deze gewervelde soortgroepen neemt sinds 1990 juist enigszins toe (met 2,2%) en dat staat haaks op de mondiale trend.
Uitgesplitst naar inkomensniveau van landen (volgens Wereldbank-criteria) blijkt de mondiale LPI echter vooral achteruit gegaan in lage- en midden-inkomenslanden (WWF, 2014). In hoge inkomenslanden is deze juist gestegen en komt de trend wel overeen met de Nederlandse LPI. Volgens WWF wijst deze toename op herstel na de zware verliezen in biodiversiteit die al voor 1970 optraden en is het natuurherstel mogelijk doordat in rijke landen tegenwoordig meer financiële middelen worden aangewend voor natuurherstel. Verder worden vaak goederen geïmporteerd uit lage-inkomenslanden, waarbij veelal de negatieve effecten van de productie van die goederen op de biodiversiteit plaatsvinden in lage-inkomenslanden.

Europees beschermde soorten

Om het effect van beschermingsmaatregelen op soorten te zien is in de figuur op tabblad 3 de LPI berekend met weglating van de vogelsoorten waarvoor op grond van de Europese Vogelrichtlijn gebieden zijn ingericht, evenals alle soorten die beschermd worden vanwege de Habitatrichtlijn. De LPI waarin beschermde soorten ontbreken nam sinds 1990 met ongeveer 10 procent af; van de 290 soorten gingen er ongeveer evenveel vooruit als achteruit: 125 respectievelijk 127. Dat betekent dat beschermde soorten de LPI optrekken. Echter, slechts een kwart van de habitatrichtlijnsoorten is in een gunstige staat van instandhouding.

LPI in het Compendium voor de Leefomgeving

De Nederlandse LPI beschrijft de trend in Nederland als geheel, exclusief het mariene gebied. In 2017 zijn de analyses voor mariene fauna uitgebreid met trends in zeevogels en bodemfauna in de Noordzee en met trends in het Waddengebied en Deltagebied. Deze trends zijn echter nog niet in de LPI van Nederland als geheel opgenomen, maar wel te vinden in diverse indicatoren op het CLO (zie hieronder voor links).
In 2017 is een studie gepubliceerd over de sterke afname van de biomassa van insecten in natuurgebieden in Duitsland nabij de grens met Nederland. Het is nu nog onduidelijk of de afname ook in Nederland plaats heeft gevonden. Weliswaar zijn 2 groepen insecten ook in de LPI opgenomen (waarvan één groep vooruit gaat, en één achteruit), maar het is niet uitgesloten dat toevoegen van meer insectengroepen een negatiever beeld op zouden leveren dan de huidige LPI.
Behalve de trend in soortgroepen wordt de LPI in het CLO ook gebruikt om veranderingen in de kwaliteit van ecosystemen te signaleren. Die kwaliteit wordt gemeten aan het voorkomen van soorten die kenmerkend zijn voor het ecosysteem. Als de LPI wordt opgedeeld naar ecosystemen, blijkt dat de toename in de Nederlandse LPI vooral plaatsvond in zoet water en moeras - al lijkt die toename een halt te zijn toegeroepen. In bossen is de indicator ook iets gestegen. In agrarische gebieden en in open natuurgebieden (hei, duin en halfnatuurlijk grasland samen) is juist sprake van afname.
De volgende indicatoren per ecosysteem en per soortgroep zijn in het CLO opgenomen:

Land en zoet water

Zoute en zilte natuur

Soortgroepen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Aantalsontwikkeling van alle soorten dieren van zeven soortgroepen
Omschrijving
Ontwikkeling populatie-aantallen en verspreiding van dierensoorten als groep (LPI van alle soorten)
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
Soortenselectie en dataDe indicator (op het eerste tabblad) bestaat uit de gemiddelde trend van zoveel mogelijk inheemse diersoorten van een aantal soortgroepen waarvan voldoende gegevens beschikbaar zijn om een trend te kunnen berekenen. Van reptielen en amfibieën zijn alle inheemse soorten in de indicator opgenomen, van broedvogels 89%, van vlinders 94%, van libellen 81%, van zoogdieren 60% en van zoetwatervissen 53%. Soorten van mariene habitats zijn niet meegenomen in deze indicator.Elke soort telt even zwaar mee in deze indicator, ongeacht de populatiegrootte ervan of de mate waarin deze bedreigd is. Soortgroepen met meer soorten leggen daardoor meer gewicht in de schaal. In totaal zijn er 351 soorten in de indicator; 46% hiervan zijn broedvogels (161 soorten). Exoten zijn niet in de LPI opgenomen. Aantalsgegevens zijn ontleend aan de landelijke meetnetten broedvogels, dagvlinders, reptielen, enkele soorten amfibieën, libellen en zoogdieren van het Netwerk Ecologische Monitoring. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers berekend met behulp van Poisson regressie (zie Methode indexcijfers TRIM; alle soorten zijn geanalyseerd met het standaardmodel met jaar- en meetpunteffecten). Cijfers van otter, bever, das en hamster zijn gebaseerd op andere bronnen (zie de indicatoren in het CLO over deze soorten).Van zoetwatervissen, muizen en enkele soorten amfibieën zijn geen aantalsgegevens beschikbaar. In plaats daarvan zijn verspreidingsgegevens gebruikt uit de Nationale Databank Flora en Fauna. Daarmee is per soort het jaarlijkse aantal bezette 1 x 1 km-hokken bepaald met behulp van occupancy modellen (Van Strien et al., 2013) en deze zijn vervolgens omgezet in jaarlijkse indexcijfers van verspreiding. Berekening groepsindicator (multi-species indicator, MSI)
De volgende stappen worden doorlopen om tot groepsindexen te komen. De indexen per soort worden daarbij aangepast, maar alleen gedurende het berekenen van de groepsindexen.1. Van de indexen per soort wordt het maximum van de tijdreeks op 100 gezet. Bij soorten die gedurende de tijdreeks zowel in hele lage als hele hoge absolute aantallen voorkomen wordt op deze manier - in combinatie met het instellen van een minimum indexwaarde van 1 - vermeden dat een toename van 1 naar 2 individuen eenzelfde effect op de indicator heeft als een toename van 1000 naar 2000 individuen. 2. Als er van een soort in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar zijn dan worden deze eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten.3. Vanwege de onmogelijkheid meetkundig te middelen wanneer de waarde 0 deel uitmaakt van de verzameling, worden indexcijfers van 0 opgehoogd naar 1. Indexcijfers die vallen tussen 0 en 1 worden eveneens opgehoogd naar 1.4. Grote populatietoenamen of -afnamen van het ene jaar t.o.v. het jaar ervoor komen van nature wel eens voor. Om de invloed van al te extreme toe- of afnamen van een soort op de indicator van een hele groep enigszins te temperen wordt, conform de methode van de mondiale Living Planet Index, een maximum gesteld aan de relatieve jaar-op-jaar toe- of afname van een factor 10.5. Om de groepsindicator te berekenen worden de (bewerkte) jaarlijkse indexcijfers meetkundig gemiddeld over alle soorten in de groep (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.6. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen. Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.7. De trendlijn wordt herschaald zodat de trend in het beginjaar (of een ander gekozen jaar) op 100 staat.De indicatoren op het tweede en derde tabblad zijn overgenomen uit de WWF Living Planet Reports van 2020 en 2023 respectievelijk.
Basistabel
Zie tabel indexen individuele soorten onder Download data.
Geografische verdeling
Nederland exclusief mariene fauna
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Buckland, S.T. en A. Johnston (2017). Monitoring the biodiverdsity of regions: key principles and possible pitfalls. Biological Conservation 214: 23-34. Butchart, S.H.M., M. Walpole, B. Collen, A. van Strien, J.P.W. Scharleman et al., 2010. Global biodiversity: indicators of recent declines. Science 328: 1164-1168, doi:10.1126/science.1187512. Hallmann, C.A., M. Sorg, E. Jongejans, H. Siepel, N. Hofland, H. Schwan, W. Stenmans, A. Müller, H. Sumser, T. Hörren, D. Goulson, H. de Kroon (2017). More than 75 percent decline over 27 years in total flying insect biomass in protected areas. PLoS ONE 12 (10): e0185809. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0185809Loh, J., R.E. Green, T. Ricketts, J. Lamoreux, M. Jenkins, V. Kapos, J. Randers (2005). The Living Planet Index: using species population time series to track trends in biodiversity. Phil. Trans. R. Soc. B 360: 289-295.Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347. Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay en T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50: 1450-1458.Strien, A.J. van, A.W. Gmelig Meyling, J.E. Herder, H. Hollander, V.J. Kalkman, M.J.M. Poot, S. Turnhout, B. van der Hoorn, W.T.F.H. van Strien-van Liempt, C.A.M. van Swaay, C.A.M. van Turnhout, R.J.T. Verweij en N.J. Oerlemans (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.Termaat, T., R.H.A. van Grunsven, C.L. Plate en A.J. van Strien (2015). Strong recovery of dragonflies in recent decades in The Netherlands. Freshwater Science 34: 1094-1104.WWF (2014). Living Planet Report (2014), Species and spaces, people and places. WWF, Gland, Zwitserland. WNF Nederland (2015). Living Planet Report Nederland, Natuur in Nederland. WNF, Zeist.WNF Nederland (2017). Living Planet Report. Zoute en zilte natuur in Nederland. WNF, Zeist.WWF (2018). Living Planet Report 2018, Aiming higher. WWF, Gland, Zwitserland.WNF Nederland (2020). Living Planet Report 2020, Natuur en Landbouw verbonden. WNF, Zeist.WWF (2020). Living Planet Report 2020, Bending the curve of biodiversity loss. WWF, Gland, Zwitserland.WWF-NL (2023). Living Planet Report Nederland, Kiezen voor Natuurherstel. WWF-NL. Zeist.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
08
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Living Planet Index Nederland, 1990-2021 (indicator 1569, versie 08,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.