Benutting van de plaatsingsruimte voor stikstof en fosfaat uit dierlijke mest, 2006

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De plaatsingsruimte voor fosfaat wordt in 2006 op landelijk niveau voor 75 procent benut, voor stikstof is de benuttingsgraad 88 procent. In Noord-Brabant ligt het gebruik van fosfaat boven de berekende plaatsingsruimte.

Benutting van de plaatsingsruimte

Sinds 1998 wordt landelijk de wettelijke plaatsingsruimte voor fosfaat voor ongeveer 80 procent benut. In 2006 bedraagt de benutting 75 procent.
De plaatsingsruimte voor stikstof omvatte tot en met 2005 zowel de aanvoer uit dierlijke mest als uit kunstmest. In die jaren bedroeg de benutting van de plaatsingsruimte door stikstof uit dierlijke mest op landelijk niveau 45 à 50 procent. Met ingang van 2006 zijn er twee stikstofgebruiksnormen: één voor de totale stikstofbemesting en één voor de bemesting met dierlijke mest. Er zijn dan dus ook twee soorten plaatsingsruimten. In 2006 bedraagt de benutting van de plaatsingsruimte voor dierlijke mest 88 procent.

Regionale verschillen

Noord-Brabant heeft in 2006 het hoogste gebruik van fosfaat per hectare cultuurgrond (98 kg per ha), meer dan tweemaal zo hoog als Zeeland (42 kg per ha).

Transport van mest

Om binnen de wettelijke plaatsingsruimte te blijven, voeren veel boeren een deel van hun fosfaatproductie af naar andere landbouwbedrijven of naar het buitenland. In 2006 gebeurt dit voor ruim eenderde van de fosfaatproductie. De export van fosfaat neemt in 2006 iets toe ten opzichte van 2005.

Plaatsingsruimte wordt jaarlijks kleiner

De aanscherping van de normen leidt jaarlijks tot een verkleining van de plaatsingsruimte (er mag minder stikstof en fosfaat gebruikt worden). Daarnaast wordt jaarlijks minder stikstof en fosfaat door de veestapel geproduceerd.

Wat is de plaatsingsruimte?

In de periode 1998-2005 werd de plaatsingsruimte of gebruiksruimte berekend als de som van het toegestane mineralenoverschot op een bedrijf (toegestaan verlies) en de afvoer met het gewas.
Vanaf 2006 wordt de plaatsingsruimte berekend op basis van gebruiksnormen voor dierlijke mest. Voor stikstof is de gebruiksnorm 170 kg per hectare en voor fosfaat 85 kg per hectare bouwland en 110 kg per hectare grasland. Bedrijven waarvan het areaal bestaat uit ten minste 70 procent grasland mogen 250 kg stikstof toepassen op hun totale areaal.

Bronnen

Relevante informatie

  • Meer gegevens over de benutting van de plaatsingsruimte voor stikstof en fosfaat zijn te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Benutting van de plaatsingsruimte voor stikstof en fosfaat uit dierlijke mest
Omschrijving
Benuttingsgraad van de plaatsingsruimte voor stikstof en fosfaat uit dierlijke mest per landbouwgebied.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
Het artikel Transport en gebruik van mest en mineralen (CBS, 2006) geeft een korte methodebeschrijving van het onderzoek.
Geografische verdeling
Er zijn diverse regionale indelingen: totaal Nederland, landsdelen, provincies, COROP-gebieden, landbouwgebieden en groepen van landbouwgebieden, concentratiegebieden, stroomgebieddistricten en gemeenten.
Andere variabelen
Transport van dunne en vaste mest per diercategorie, transport van stikstof, fosfaat en kalium in dierlijke mest, oppervlakte bemestbare landbouwgrond.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Betrouwbaarheidscodering
D (schatting op basis van door het CBS berekende gegevens over de productie van dierlijke mest en mineralen, een externe registratie van het Ministerie van LNV over de hoeveelheden getransporteerde mest en een enquête over de verwerking van de mest)

Archief van deze indicator

Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Benutting van de plaatsingsruimte voor stikstof en fosfaat uit dierlijke mest, 2006 (indicator 0091, versie 09,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.