Klimaatverandering

Zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust en mondiaal, 1890-2017

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De zeespiegel langs de Nederlandse kust is in 128 jaar gelijkmatig gestegen met circa 24 cm, ofwel een toename met 1,9 mm per jaar. De mondiale stijging van de zeespiegel ligt in de zelfde orde van grootte, namelijk circa 22 cm over dezelfde periode. De mondiale stijging van de zeespiegel verloopt minder gelijkmatig en laat tegenwoordig een versnelling zien. Deze versnelling is het sterkst zichtbaar sinds de negentiger jaren van de vorige eeuw. Dit patroon is goed te verklaren uit schattingen voor het uitzetten van water door opwarming van de oceanen en het afsmelten van ijskappen en gletsjers door klimaatverandering. Waarom de mondiale stijging van de zeespiegel wèl een versnelling vertoont en de zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust niet, is niet geheel duidelijk. Een mogelijke verklaring is het feit dat de Noordelijke Atlantische oceaan een veel mindere versnelling laat zien dan mondiaal.

Zeespiegel langs de Nederlandse kust stijgt zeer gelijkmatig

Betrouwbare metingen van de zeespiegel langs de Nederlandse kust zijn beschikbaar sinds 1890. Over de hele periode 1890-2017 is de zeespiegel langs de Nederlandse kust gestegen met 24 cm. De trend in de data blijkt een gelijkmatig/lineair patroon te vertonen over de hele meetreeks. De jaarlijkse verandering bedraagt 1,9 mm per jaar. De figuur laat verder zien dat de jaargemiddelde waarde voor 2017 een record-hoge waarde bereikte, namelijk 10,3 cm boven NAP. Dit record past goed in het geschatte trendmodel en geeft geen indicatie voor versnelling van de zeespiegel langs de Nederlandse kust.

Voor het grootste deel is de trend langs de Nederlandse kust te verklaren uit factoren die op wereldschaal spelen zoals uitzetting van opwarmend zeewater en smelten van ijskappen. Zie tekst hierna en de referenties Katsman et al. (2011) en Sterlini et al. (2017). Daarnaast is de trend voor een klein deel te verklaren uit factoren die lokaal langs de Nederlandse kust invloed hebben zoals een bodemdaling over eeuwen. Deze daling is het gevolg van een herstel van de bodem na het wegsmelten van de ijskappen aan het einde van de laatste ijstijd (Peltier, 1999). De bodemdaling langs de Nederlandse kust vertoont een gelijkmatig, lineair patroon en wordt geschat op 0,2 mm per jaar (Kooi et al., 1998; Kooi, 2008). Als we deze lokale bodemdaling verdisconteren in de jaarlijkse toename van de zeespiegel met 1,9 mm per jaar, dan is de gecorrigeerde stijging 1,7 mm per jaar (zie verder technische toelichting).

Naast deze bodemdaling speelt het smelten van het ijs op Groenland mogelijk een rol. Riva et al. (2017) laten zien dat dit afsmelten een bodemstijging veroorzaakt ter hoogte van Engeland van gemiddeld 0,4 mm per jaar over de periode 1902-2014. Daarbij vinden zij een versnelling in de laatste decaden. Als we zeespiegelstanden langs de Nederlandse kust hiervoor zouden corrigeren - net als voor bovengenoemde bodemdaling - dan is de gecorrigeerde stijging 2,3 mm per jaar met een lichte versnelling in recente decaden (zie technische toelichting).

De jaar-op-jaar variaties in de zeespiegelstand - dus de afwijkingen van de lineaire trend - kunnen aanzienlijk zijn langs de Nederlandse kust (zie figuur voor Nederland). Zo was in het jaar 1967 de jaargemiddelde waterstand 66 mm hoger dan de verwachte trendwaarde, terwijl in 1947 de waterstand juist 61 mm lager was. Die variaties worden met name veroorzaakt door verschillen in dominante windrichting binnen een jaar. In het jaar 1967 was het aantal dagen met westelijke winden zeer hoog (= 277 dagen), terwijl er in 1947 maar 181 dagen waren met westenwind.

Andere oorzaken van jaar-op-jaar variaties in zeespiegelstand zijn verschillen in windsnelheden, luchtdruk, watertemperatuur en neerslag op de Noordzee (Dangendorf et al. 2014; Baart et al., 2015). Ook zoutgehalten onder invloed van de instroom van rivieren spelen een rol (Sterlini et al., 2017). Daarnaast bevatten de jaargemiddelde data een 18,6-jarige cyclus die veroorzaakt wordt door de afwijking van het baanvlak van de maan ten opzichte van het baanvlak van de aarde (de knopen- of drakencyclus). Zie Baart et al. (2012, 2015). De invloed van de knopencyclus is sinus-vormig en geeft een verhoging/verlaging van de zeespiegel in een willekeurig jaar van maximaal 1,3 cm. De langjarige trend wordt niet beïnvloed door deze cyclus.

Mondiale zeespiegelstijging laat versnelling zien in de afgelopen 25 jaar

De trendmatige ontwikkeling in mondiale zeespiegelstijging wordt op verschillende wijzen onderzocht. Peilstations met metingen over een eeuw of meer zijn wereldwijd beperkt aanwezig, vooral op het zuidelijk halfrond. Daarom wordt de mondiale zeespiegelstijging geschat door een combinatie van peilstations en additionele informatie.

Church en White (2011) voegen statistische informatie toe van satellietwaarnemingen sinds 1993 (blauwe lijn in de figuur voor de wereld). Op deze wijze reconstrueren zij de mondiale stijging vanaf 1880. Hay et al. (2015) gebruiken peilstations in combinatie met afsmeltingsmodellen (groene lijn in de figuur). Dangendorf et al. (2017) reconstrueren de mondiale zeespiegel stijging vanuit geselecteerde peilstations en een reeks van correcties voor bodemveranderingen en afsmeltingskarakteristieken.

Over de periode 1901-1990 wordt in deze drie benaderingen een toename van 1,1 tot 1,5 mm per jaar geschat. Over de periode 1993-2010 wordt een sterkere toename gevonden, namelijk van 2,8 tot 3,1 mm per jaar. Het IPCC (2013) komt tot een vergelijkbare conclusie: tussen 1993 en 2010 steeg de mondiale zeespiegel zeer waarschijnlijk met 3,2 mm per jaar. Het IPCC geeft voor deze schatting een ondergrens van 2,8 en een bovengrens van 3,6 mm per jaar.

Een vierde benadering is de reconstructie van de mondiale zeespiegelstijging vanuit satellietwaarnemingen sinds 1993, zoals bijvoorbeeld gevolgd door Watson et al. (2015), Chen et al. (2017) en Nerem et al. (2018). De analyse van Chen et al. laat een lichte versnelling zien over de periode 1993-2014: van 2,4 mm in 1993 naar 2,9 mm in 2014. Deze waarden zijn daarmee redelijk in lijn met die van Church en White (2011), Hay et al. (2015) en Dangendorf et al. (2017). Een overzichtsartikel van Cazenave et al. (2018) laat een sterkere versnelling zien volgens de laatste inzichten en data: van 2,2 mm per jaar over de periode 1993-2002 naar 4,2 mm per jaar over de periode 2008-2017.

Veranderingen in zeespiegelstanden zijn overigens niet gelijkmatig over de oceanen verdeeld. Dit kan goed in beeld gebracht worden vanuit satellietbeelden. Zie bijvoorbeeld deze animatie van NASA over de periode 1992-2011 of een mondiale kaart, geschat door NOAA, waarin de lineaire trends met een hoge resolutie zijn weergegeven op de wereldkaart. Deze trends zijn geschat over de periode 1993-2018 en laten grote verschillen zien over de oceanen: van een stijging in sommige gebieden met 10 mm per jaar tot een daling met 5 mm per jaar.

De stijging in de mondiale zeespiegel zoals getoond in de tweede figuur, is te herleiden tot een viertal factoren, waarvan de eerste drie gerelateerd zijn aan klimaatverandering (IPCC, 2013; Slangen et al. 2016; Cazenave et al. 2018). De factoren zijn:

  • thermische uitzetting van opwarmend zeewater (ongeveer 1,3 mm per jaar),
  • het wereldwijd smelten van gletsjers en kleine ijskappen (ongeveer 0,7 mm per jaar),
  • het smelten van de ijskap op Groenland en het smelten van landijs op Antartica (ongeveer 0,7 mm per jaar),
  • het gebruik van grondwater (zeer gering, ongeveer 0,02 mm per jaar).

Voor meer details over de bijdrage van deze factoren verwijzen we naar IPCC (2013), Hanna et al. (2013) , PBL(2015) en Cazenave et al. (2018). Genoemde bijdrages zijn uitgedrukt in mm per jaar en ontleend aan Cazenave et al. voor de periode 1993-2017. De schattingen zijn omgeven door brede onzekerheidsbanden. Dat geldt vooral voor de thermische uitzetting en de bijdrages van Groenland en Antarctica.

Recentelijk is gebleken dat het westelijk deel van Antarctica sneller afsmelt dan verwacht (Shepherd et al., 2018). Dit geeft een mogelijke verklaring voor de versnelling die gevonden wordt in de mondiale zeespiegelstijging. Waarom een dergelijke versnelling niet gevonden wordt langs de Nederlandse kust, is onduidelijk en moet verder uitgezocht worden.

Mogelijk speelt het genoemde opveren van de bodem langs de Nederlandse kust een rol (Riva et al. 2017). Ook zijn er nog een aantal andere factoren die de verschillen tussen de mondiale zeespiegel en die langs de Nederlandse kust kunnen verklaren. Melet et al. (2018) benadrukken de rol van golfpatronen langs kusten. Daarnaast verloopt het uitzetten van water door opwarming anders in een ondiepe zee als de Noordzee in vergelijking tot uitzetting op de open oceaan (Frederikse et al. 2016). Tenslotte vertoont de Noordelijke Atlantische oceaan een veel geringere versnelling dan mondiaal (Dangendorf et al., 2018).

Referenties

  • Baart, F., P.H.A.J.M. van Gelder, J. de Ronde and M. van Koningsveld (2012). The effect of the 18.6-year lunar nodal cycle on regional sea-level rise estimates. Journal of Coastal Research 28(2), 511-516.
  • Baart, F., R. Leander, J. de Ronde, H. de Vries, V. Vuik en R. Nicolai (2015). Zeespiegelmonitor 2014. Rekenmethode voor huidige en toekomstige zeespiegelstijging. Rapport Deltares 1209426.202.
  • Cazenave, A. et al. (2018). Global sea-level budget 1993-present. Earth Syst. Science Data, 10, 1551-1590.
  • Chen, X, X. Zhang, J.A. Church, C.S. Watson, M.A. King, D. Monselesan, B. Legresy and C. Harig (2017). The increasing rate of global mean sea-level rise during 1993-2014. Nature Climate Change, 7, 492-497.
  • Church, J.A. and N.J. White (2011). Sea-level rise from the late 19th to the early 21st century. Surveys in Geophysics 32, 585-602.
  • Dangendorf, S., F.M. Calafat, A. Arns, T. Wahl, I.D. Haigh and J. Jensen (2014). Mean sea level variability in the North Sea: processes and implications. Journal of Geophysical Research: Oceans, 119, 6820-6841.
  • Dangendorf, S., M. Marcos, G. Wöppelmann, C.P. Conrad, T. Frederikse and R. Riva (2017). Reassessment of 20th century global mean sea level rise. PNAS, 114(23), 5946-5951.
  • Dangendorf, S., C. Hay, F.M. Calafat, M. Marcos, K. Berk and J. Jensen (2018). Persistent acceleration in global sea-level rise since the 1970s. In preparation.
  • Frederikse, T., R. Riva, M. Kleinherenbrink, Y. Wada, M. van den Broeke and B. Marzeion (2016). Closing the sea level budget on a regional scale: trends and variability on the Northwestern European continental shelf. Geoph. Res. Letters, 10864-10872.
  • Hanna, E., F.J. Navarro, F. Pattyn, C.M. Domingues, X. Fettweis, E.R. Ivins, R.J. Nicholls, C. Ritz, B. Smith, S. Tulaczyk, P.L. Whitehouse and H.J. Zwally (2013). Ice-sheet mass balance and climate change. Nature 498, 51-59.
  • Hay, C.C., E. Morrow, R.E. Kopp and J.X. Mitrovica (2015). Probabilistic reanalysis of twentieth-century sea-level rise. Nature 517, 481-484.
  • IPCC, 2013. Climate change 2013. The physical science basis. Working group I contribution to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change (Eds. S. Solomon et al.). Cambridge University Press.
  • Katsman, C.A. et al. (2011). Exploring high-end scenarios for local sea level rise to develop flood protection strategies for a low-lying delta - the Netherlands as an example. Climatic Change 109(3-4), 617-645.
  • Kooi, H., P. Johnston, K. Lambeck, C. Smither and R. Molendijk (1998). Geological causes of recent (100 yr) vertical land movement in the Netherlands. Tectonophysics, vol. 299(4), 297-316.
  • Kooi, H. (2008). Compactiebijdragen aan de bodemdaling langs de kust. In: Bodemdaling langs de Nederlandse kust. Case Hondsbossche en Pettemer zeewering. Uitgegeven door: F.B.J. Barends, D. Dillingh, R. Hanssen and K. Van Onselen. Delft University Press. ISBN: 978-90-5199-521-3.
  • Melet, A., B. Meyssignac, R. Almar and G. Le Cozannet (2018). Under-estimated wave contribution to coastal sea-level rise. Nature Climate Change, 8, 234-239.
  • Nerem, R.S., B.D. Beckley, J.T. Fasullo, B.D. Hamlington, D. Masters and G.T. Mitchum (2018). Climate-change-driven accelerated sea-level rise detected in the altimeter era. PNAS 115(9), 2022-2025.
  • PBL, 2015. Klimaatverandering: Samenvatting van het vijfde IPCC-assessment en een vertaling naar Nederland. Uitgave PBL en KNMI, PBL-publicatienummer 1405.
  • Peltier, W.R. (1999). Global sea level rise and glacial isostatic adjustment. Global Planetary Change, 20, 93-123.
  • Riva, R.E.M., T. Frederikse, M.A. King, B. Marzeion and M.R. van den Broeke (2017). Brief communication: The global signature of post-1900 land ice wastage on vertical land motion. The Cryosphere, 11, 1327-1332.
  • Shepherd, A., Irvins, E., et al. (2018). Mass balance of the Antarctic ice sheet from 1992 to 2017. Nature, 558, 219-222.
  • Sterlini, P., D. Le Bars, H. de Vries and N. Ridder (2017). Understanding the spatial variation of sea level rise in the North Sea using satellite altimetry. J. of Geophysical Research: Oceans, 122, 6498-6511.
  • Slangen, A.B.A., J.A. Church, C. Agosta, X. Fettweis, B. Marzeion and K. Richter (2016). Anthropogenic forcing dominates global mean sea-level rise since 1970. Nature Climate Change, 6, 701-706.
  • Watson, C.S., N.J. White, J.A. Church, M.A. King, R.J. Burgette and B. Legresy (2015). Unabated global mean sea-level rise over the satellite altimeter era. Nature Climate Change, doi:10.1038/NCLIMATE2635.

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Stand zeespiegel langs de Nederlandse kust

Omschrijving

Zeespiegel Nederland en wereldwijd, gemiddelde jaarlijkse niveau. Data Nederland: 1890-2017.

Verantwoordelijk instituut

Planbureau voor de Leefomgeving, data van Deltares

Berekeningswijze

De zes meetstations waarvoor het gemiddelde langs de Nederlandse kust is berekend, zijn: Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Den Helder, Harlingen en Delfzijl. De metingen zijn uitgevoerd met zogenaamde vlotter-niveaumeters ofwel peilschrijvers, over de hele periode. Kleine hiaten zijn opgevuld met geïnterpoleerde waarden.

De datareeks kan in principe geconstrueerd worden vanaf 1865. Om drie redenen is echter gekozen om de reeks te tonen vanaf 1890:

  • In de periode 1865-1880 werd handmatige aflezing vervangen door geautomatiseerde peilschrijvers.
  • Het NAP werd ingevoerd in 1890 na een grondige analyse van het AP (Amsterdams Peil) in de periode 1875-1885.
  • De stations Vlissingen en IJmuiden vertonen een sterke inhomogeniteit rond 1885.

Voor historische details zie Van der Hoek Ostende en Van Malde (1989), en Onselen (2000).

Het NAP-merkpunt is in 1953 verankerd op een hardere onderlaag middels een 22 meter lange heipaal op de Dam in Amsterdam. Niet geheel duidelijk is of deze verankering in 1953 een trendbreuk in de zeespiegelstijgingsdata tot gevolg heeft gehad. Aangenomen wordt dat de invloed van deze verankering gering is.

De data van de zes meetstations zijn betrokken van de PSMSL-database (Holgate et al., 2013). Deze data worden door Rijkswaterstaat verzameld, gecorrigeerd door Deltares en daarna geleverd aan deze database.

Overigens zijn de trends in individuele stations niet gelijk. Wel is de trend steeds lineair over de periode 1890-2017. De trendmatige toenames zijn (met daarbij 2-s betrouwbaarheidsintervallen):

Delfzijl: 1,96 ± 0,19 mm per jaar

Harlingen: 1,33 ± 0,18 mm per jaar

Den Helder: 1,49 ± 0,16 mm per jaar

IJmuiden: 2,10 ± 0,17 mm per jaar

Hoek van Holland: 2,36 ± 0,15 mm per jaar

Vlissingen: 2,14 ± 0,14 mm per jaar

Alle zes stations gemiddeld: 1,90 ± 0,15 mm per jaar

Er is geen eenduidige verklaring voor de gevonden verschillen in individuele stations. De lage waarde voor Harlingen is mogelijk te verklaren uit stromingspatronen in de Waddenzee.

De in de eerste figuur weergegeven zeespiegelstanden zijn relatief ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (NAP) en wordt ook wel de relatieve zeespiegelstijging genoemd omdat deze het verschil aangeeft tussen de absolute zeespiegelstijging en de beweging van de diepere ondergrond van Nederland (om precies te zijn op de Dam in Amsterdam).

De diepere ondergrond van Nederland waar het NAP-peil op is verankerd, vertoont een postglaciale bodemdaling van circa 0,0 mm/jaar in Zeeland tot circa 0,3 mm/jaar in de kop van Noord-Holland, Friesland en Groningen. Voor de getoonde reeks van zes stations bedraagt de bodemdaling 0,19 mm/jaar. Deze daling verloopt over de periode 1891-2017 lineair en kan daarom afgetrokken worden van de stijging met 1,90 mm/jaar om de reeks te corrigeren voor bodemdaling.

Gegevens over deze bodemdaling voor de Nederlandse kust kunnen afgelezen worden uit de database van Peltier: http://www.psmsl.org/train_and_info/geo_signals/gia/.

Daarnaast is er ook een opveren van de bodem langs de Nederlandse kust ten gevolgen van ijsverlies op Groenland. Riva et al. (2017) schatten dat effect op circa 0,4 mm per jaar voor het gebied rond Engeland. Dit is een gemiddelde over de periode 1902-2014. Zie hun figuur 3 voor details. Hun figuur laat een versnelling zien over de laatste 20 jaar.

Om het patroon langs de Nederlandse kust te kunnen vergelijken met de mondiale zeespiegelstijging kan het lineaire patroon gecorrigeerd worden voor beide lokale bodembewegingen. Zo wordt de relatieve zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust een absolute zeespiegelstijging waar lokale effecten geen rol meer spelen. Deze absolute reeks ontstaat door van de relatieve reeks de bodemdaling af te trekken en de bodemstijging op te tellen. Hetzelfde geldt voor veranderingen en versnellingen. Genoemde versnelling door bodemstijging leidt daarmee tot een lichte versnelling in de absolute zeespiegelstijging langs onze kust.

Tenslotte daalt het bovenste deel van de bodem in Nederland door menselijk handelen, zoals ontwatering van veengebieden en aardgaswinning. Deze daling is echter niet van invloed op de hier getoonde relatieve zeespiegelstijging.

Trends en de invloed van externe factoren in data langs de Nederlandse kust zijn geschat met het tijdreeks-softwarepakket TrendSpotter (Visser, 2004; Visser et al. 2015, 2018). Naast een schatting van de trend zoals getoond in de eerste figuur, is het tijdreeksmodel ook uitgebreid variabelen die de jaar-op-jaar variaties kunnen beschrijven en wellicht ook de trend kunnen beïnvloeden.

Variabelen zijn analoog gekozen aan die door Dangendorf et al. (2014), Baart et al. (2015) en Gerkema en Duran-Matute (2017), namelijk zonale en meridionale windschering, die samen de windvector beschrijven met een gekwadrateerde windsnelheid (zie modelbeschrijving in Baart et al. 2015, hoofdstuk 3). Daarnaast speelt luchtdruk een belangrijke rol en in veel mindere mate neerslag.

Alle variabelen zijn ontleend aan zogenaamde 'reanalysis' berekeningen (20th Century reanalysis v2), en gelden in een gridbox in de Noordzee met coördinaten lon [0,94; 2,81] en lat [55,24; 57,14]. De data zijn gedownload van de Climate Explorer website van het KNMI. Het tijdreeksmodel verklaart 65% van de variaties rond de trend langs de Nederlandse kust. Gevonden is dat de trend niet verandert door de uitbreiding van het trendmodel met extra variabelen. De trend blijft lineair, ook na uitbreiding van het tijdreeksmodel.

Hoe verhoudt zich dit resultaat tot de ons omringende landen? Wahl et al. (2011) vonden voor de Duitse Bocht dat stations die het dichtst bij Nederland liggen, een lineair patroon volgen, maar dat de meer noordelijk gelegen stations een (lichte) versnelling laten zien in recente jaren. Ook langs de Belgische kust is een lineaire trend waargenomen (Verwaest, 2005). Wahl et al. (2013) analyseren een 30-tal stations langs de Europese kust, inclusief de Noordzeekust. Zij presenteren lineaire trends voor alle stations. Hun schattingen voor stations langs de Nederlandse kust komen overeen met de resultaten die hier gepresenteerd worden (figuur 2 en tabel 1 in het artikel van Wahl et al.). Wahl et al. vinden geen duidelijke aanwijzingen voor versnellingen door toepassing van andere type trends. Wel vinden zij trendverschillen indien kortere periodes worden genomen, zoals de periode 1993-2011. Maar zij presenteren dit niet als 'bewijs' voor versnelling. Enkele lage waarden aan het begin en enkele hoge waarden aan het eind van een reeks kunnen dit ook verklaren. Overigens passen Wahl et al. geen modellering toe op hun reeksen waarbij luchtdruk en variaties in windsnelheid en windrichting op de Noordzee worden meegenomen.

De mondiale zeespiegelcijfers uit de tweede figuur zijn afkomstig uit de studies van Church en White (2011), Hay et al. (2015), Dangendorf et al. (2017) en AVISO (2017). Data zijn opgevraagd bij de auteurs of gedownload van de Climate Explorer website van het KNMI.

De getoonde schattingen zijn samengesteld op basis van een combinatie van modellen en metingen. Dit is nodig omdat metingen alleen niet voldoende zijn, zeker vóór 1950. Rond het jaar 1900 bedraagt het geselecteerde aantal stations 50 met op het zuidelijk halfrond slechts enkele meetpunten. Rond 1950 is het aantal peilstations mondiaal opgelopen naar 140 stations. Verder liggen peilstations voor een groot deel langs kusten en zelden op eilanden verspreid over de oceanen, zoals bijvoorbeeld het peilstation op Hawaii. Bij hun modellering hebben Church en White daarom gebruik gemaakt van peilstations en satelliet-gegevens vanaf 1993 om mondiale interpolaties te verkrijgen. Hay et al. hebben naast peilstations patronen van ijsafsmelting gebruikt om te komen tot hun interpolaties. Dangendorf et al. reconstrueren de mondiale zeespiegel stijging vanuit geselecteerde peilstation en een reeks van correcties voor bodemveranderingen en afsmeltingskarakteristieken.

De zeespiegel is niet op alle delen van de oceanen even hoog. Door variaties in watertemperaturen, windsnelheden en in het aardse zwaartekrachtveld vertonen de oceanen een golvend oppervlak (ook als de getijdebewegingen weggemiddeld worden). Zie Church et al. (2010) en bijvoorbeeld deze animatie van NASA over de periode 1992-2011, gemaakt op basis van tweewekelijkse satelliet-waarnemingen. Daaruit is wellicht ook te verklaren waarom de trend in de mondiale zeespiegel niet geheel gelijk is aan die langs de Nederlandse kust. Dangendorf et al. (2018) laten zien dat de versnelling in Noordelijke Atlantische oceaan veel minder is dan bijvoorbeeld delen van de Stille oceaan en de Zuidelijke Atlantische oceaan.

Basistabel

Afkomstig van Deltares. Data zijn te downloaden van de PSMSL-website (Holgate et al. 2013).

Geografisch verdeling

Nederland

Verschijningsfrequentie

Twee-jaarlijks

Achtergrondliteratuur

AVISO (2017). Data and additional information can be downloaded from here. Church, J.A., P.L. Woodworth, T. Aarup and W.S. Wilson (2010). Understanding sea-level rise and variability. Wiley-Blackwell, UK. Gerkema, T. and M. Duran-Matute (2017). Interannual variability of mean sea level and its sensitivity to wind climate in an inter-tidal basin. Earth Syst. Dynamics, 8, 1223-1235. Holgate, S.J., et al. (2013). New data systems and products at the Permanent Service for Mean Sea Level. Journal of Coastal Research 29(3), 493-504. Onselen, K.I. van (2000). The influence of data quality on the detectability of sea-level height variations. Publications on Geodesy 49, TU Delft, 2000. Van der Hoek Ostende, E. and J. van Malde (1989). De invloed van de bepalingswijze op de berekende gemiddelde zeestand. Technical report, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, dienst getijdewateren. Nota GWAO-89.006. Visser, H. (2004). Estimation and detection of flexible trends. Atm. Environment, 38, 4135-4145. Visser, H., S. Dangendorf and A.C. Petersen (2015). A review of trend models applied to sea level data with reference to the "acceleration-deceleration debate". Journal of Geophysical Research: Oceans 120, 3873-3895. Visser, H., S. Dangendorf, D.P. van Vuuren, B. Bregman and A.C. Petersen (2018). Signal detection in global mean temperatures after "Paris": an uncertainty and sensitivity analysis. Climate of the Past, 14, 139-155. Wahl, T., J. Jensen, T. Frank and I.D. Haigh (2011). Improved estimates of mean sea level changes in the German bight over the last 166 years. Ocean dynamics, 61, 701-715. Wahl, T., I.D. Haigh, P.L. Woodworth, F. Albrecht, D. Dillingh, J. Jensen, R.J. Nicholls, R. Weisse and G. Wöppelmann (2013). Observed mean sea level changes around the North sea coastline from 1800 to present. Earth-Science Reviews 124, 51-67.

Opmerkingen

Door compactie van de diepere ondergrond onder invloed van de vorming van duinen kan theoretisch lokaal in het kustgebied een bodemdaling optreden van meer dan 20 cm per eeuw. Omdat deze sterke daling direct samenhangt met de jonge duinen, zal de compactie-gedreven daling zich echter niet of nauwelijks voordoen buiten de grenzen van het duingebied. De bodemdaling door compactie uit de kust en mogelijk zelfs op het strand zal daarom op dit moment zeer gering of afwezig zijn (Kooi, 2008).De bodemstijging door het recentelijk afsmelten van ijs op Groenland zoals beschreven in Riva et al. (2017), verdient nader onderzoek. Alle genoemde marges betreffen het 95% betrouwbaarheidsinterval (2-sigma), tenzij anders vermeld.

Betrouwbaarheid

Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2018). Zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust en mondiaal, 1890-2017 (indicator 0229, versie 10 , 4 december 2018 ). www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.

Het CLO is een samenwerkingsverband van CBS, PBL, RIVM en WUR.