Vermesting in meren en plassen

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

De vermesting in de meren en plassen is sinds 1985 sterk verminderd, maar de concentraties van chlorofyl-a, fosfor en stikstof en het doorzicht liggen nog boven de streefwaarde.

Vermesting van meren en plassen is verminderd sinds 1985

De concentraties van stikstof, fosfor en chlorofyl-a zijn flink gedaald sinds 1985 en het doorzicht is in de laatste periode verbeterd. In de periode 1980-1985 bereikten de nutriëntenconcentraties de hoogste waarden en waren de meeste meren zeer eutroof (voedselrijk).
Door de aansluiting van huizen op het riool, zuivering van afvalwater, fosfaatvrije wasmiddelen en vermindering van emissies van industrie zijn de gehalten sterk gedaald. De uit- en afspoeling van landbouwgronden is in deze periode echter toegenomen en is de belangrijkste bron van nutriënten geworden. Bij veel meren wordt 's zomers IJsselmeer of Rijnwater ingelaten om watertekorten tegen te gaan. De lagere nutriëntconcentraties in het IJsselmeer hebben daarom een positief effect op veel meren. Het herstel van meren duurt lang, doordat nutriënten maar langzaam uit het meer verdwijnen, en de dominant aanwezige brasem het meer troebel houdt.

Eutrofiëring bepaalt waterkwaliteit in meren en plassen

De eutrofiëring (ook wel vermesting genoemd) van meren en plassen wordt uitgedrukt in de concentraties van de nutriënten stikstof en fosfor, het gehalte van chlorofyl-a en het doorzicht. Hoge gehalten aan nutriënten leiden tot hoge gehalten aan algen, wat uitgedrukt wordt in de chlorofyl-a concentratie. Als er veel algen in het water zijn, kan er weinig licht doordringen en neemt het doorzicht af. De ecologische kwaliteit wordt niet alleen door algen, maar ook door de visstand, de aanwezigheid van waterplanten en macrofauna en het waterpeilbeheer bepaald.

Meren zijn het meest kwetsbare oppervlaktewater voor eutrofiëring. Dit komt doordat het stilstaande wateren zijn, waardoor algenbloei kan optreden. Afgestorven plantenmateriaal blijft achter in het meer, waaruit weer voedingsstoffen vrijkomen. Hierdoor duurt het heel lang voordat maatregelen effect hebben. Bij hoge algengehalten en specifiek bij groei van blauwalgen (algenbloei) is het water ongeschikt voor zwemwater en dit kan leiden tot zwemwaterverboden. Als het doorzicht heel beperkt is, en er geen licht op de bodem komt, kunnen waterplanten niet kiemen. Witvis (onder andere brasem en karper) kunnen dan dominant aanwezig zijn. Tevens zorgt brasem ervoor dat waterplanten niet kunnen groeien, doordat zij in de bodem voedsel zoeken. Voor roofvis, zoals snoek, zijn waterplanten belangrijk als schuilmogelijkheden. Bij veel witvis, weinig roofvis en weinig waterplanten blijft het water troebel, en zelfs als de nutriëntenconcentraties lager worden, duurt herstel lang.

Beleidsdoelstellingen

De doelstellingen zijn in de Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgelegd. De meeste meren zijn aangemerkt als sterk veranderde wateren. Deze wateren dienen aan het Goede Ecologische Potentieel (GEP) te voldoen. Dit is nog niet vastgesteld, maar de voorgestelde doelen komen overeen met de Goede Ecologische Toestand (GET) voor natuurlijke wateren, hier aangeduid als de streefwaarde (GET). De doelstellingen voor de Goede Ecologische Toestand voor ondiepe meren zijn 0,09 mg P/l, 1,3 mg N/l, 25 µg Chlf/l en een doorzicht van 0.9 meter. Voor diepe meren zijn dit 0,03 - 0,07 mg P/l, 0,9 - 1,3 mg N/l, 10 µg Chlf/l en een doorzicht van 1,7 meter. Deze normen kunnen per waterlichaam verschillen.

Ruimtelijke verdeling meren en plassen

In de kaarten is het nationale beeld van de meren en plassen te zien voor de 4 parameters weergegeven ten opzichte van de streefwaarde (GET) voor natuurlijke meren. De meren met een natuurdoelstelling, zoals het Naardermeer, de Wieden en Weerribben en de oostelijke Vechtplassen hebben een goede waterkwaliteit. Vrijwel alle meren die onderdeel vormen van het boezemstelsel, hebben een slechte of matige kwaliteit. Gemiddeld voldoet slechts 10 tot 25% van de meren aan de streefwaarde (GET).

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Vermesting in meren en plassen
Omschrijving
De vermesting in meren wordt weergegeven met 4 parameters: de nutriëntenconcentraties stikstof en fosfor, de concentraties algen als chlorofyl-a en het doorzicht. Deze worden weergegeven als een trend in de concentratie, een trend in de overschrijding van de norm en een kaartbeeld. Doordat voor verschillende meren verschillende normen gelden, is de concentratie niet direct te vertalen naar een afstand tot de norm. Voor diepe meren gelden veel lagere doelen dan voor ondiepe meren. het kaartbeeld is gebaseerd op alle meren waarvoor in de periode 1996-2005 voldoende informatie beschikbaar is. De trend is gebaseerd op de meren waarvan voor elke periode gegevens beschikbaar zijn.
Verantwoordelijk instituut
PBL
Berekeningswijze
De staafdiagrammen in de figuren betreffen de mediaan van de meetpunten, dit geeft aan dat de helft van de meetpunten een hoger concentratie heeft en de helft van de meetpunten een lagere concentratie. De lijn bij deze staafdiagrammen geeft de spreiding aan van de meetpunten waarbij de benedengrens gevormd wordt door het 25-percentiel en de bovengrens het 75-percentiel. Een kwart van de meetpunten heeft een lagere concentratie dan het 25-percentiel en een kwart van de meetpunten een hogere concentratie dan het 75-percentiel.
Basistabel
RWS, Waterdienst
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Opmerking
De gebruikte normen zijn de Goede Ecologische Toestand die geldt voor natuurlijke wateren. Voor sterk veranderde wateren geldt het Goede Ecologisch Potentiteel (GEP), maar deze is nog niet vastgesteld. Het GEP kan per meer verschillen.
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
06
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
05
versie‎
02

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Vermesting in meren en plassen (indicator 0503, versie 02,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.