Trend van vleermuizen, 1986-2015

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Lange tijd zijn vleermuizen in aantal achteruitgegaan, maar na 1986 neemt een aantal soorten weer toe.

Ontwikkeling tot 1986

Halverwege de vorige eeuw zijn in Nederland veel vleermuizen achteruitgegaan en drie soorten zijn zelfs verdwenen uit Nederland. Oorzaken zijn onder meer verstoring en verdwijning van verblijfplaatsen, het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de landbouw en houtverduurzamingsmiddelen op kerkzolders. Ook de vermindering van het aantal houtwallen en andere veranderingen in het agrarische landschap worden vaak als oorzaken genoemd van de achteruitgang.

Bescherming en Rode Lijst

Alle 20 in Nederland voorkomende en verdwenen soorten vleermuizen zijn al sinds lange tijd beschermd via nationale wetgeving, waaronder de Flora- en faunawet. Sinds 1992 worden vleermuizen ook beschermd op grond van de Europese Habitatrichtlijn, waarbij de bescherming geldt voor alle Europese soorten. Momenteel wordt van acht soorten de populatieontwikkeling gevolgd. Drie van deze soorten, ingekorven vleermuis, vale vleermuis en grijze grootoorvleermuis staan op de Rode Lijst van bedreigde zoogdieren. Er zijn allerlei maatregelen genomen om vleermuizen te beschermen, waaronder het opknappen en beschermen van winterverblijven. Schadelijke houtverduurzamingsmiddelen zijn tegenwoordig verboden en bij bouwprojecten moeten mogelijke schadelijke effecten vooraf in kaart worden gebracht.

Ontwikkeling na 1986

Alle acht onderzochte soorten samen laten een toename in aantallen zien sinds 1986 (zie figuur eerste tabblad). De sterkste stijging vinden we bij de ingekorven vleermuis, franjestaart en grijze grootoorvleermuis (zie figuur tweede tabblad). De geringste stijging vinden we bij de watervleermuis. De laatste 10 jaar is de groei bij enkele soorten wel afgenomen. Het aantal watervleermuizen is stabiel en de groei bij de baardvleermuizen is nog maar marginaal. De stijging in aantallen heeft ertoe geleid dat de gewone grootoorvleermuis en de franjestaart inmiddels niet meer op de officiële Rode Lijst staan.

Bronnen

  • Buys, J., H. Heijligers en P. van Hoof (2009). Grote oren op Limburgse kerkzolders. Aantalontwikkelingen in populaties grootoorvleermuizen op kerkzolders. Natuurhistorisch maandblad 98 (7): 133-137.
  • Dijkstra, V en T. van der Meij (2013). Vleermuis wintertellingen. Telganger, oktober 2013, Zoogdiervereniging, Arnhem.
  • Dijkstra, V en T. van der Meij (2013). Vleermuis zoldertellingen. Telganger, oktober 2013, Zoogdiervereniging, Arnhem.
  • Hollander, H. (1998). Evaluatie Nota Vleermuisbescherming 1988. VZZ, Utrecht.
  • Limpens, H., K. Mostert en W. Bongers (1997). Atlas van de Nederlandse vleermuizen. KNNV uitgeverij. Utrecht.
  • Vergoossen, W., L. Verheggen, J. R. Regelink, T. van der Meij & J. Dekker (2009). De ingekorven vleermuizen van midden-Limburg. Natuurhistorisch maandblad 98 (11): 209-214.
  • Zoogdiervereniging VZZ (2007). Basisrapport voor de Rode Lijst Zoogdieren volgens Nederlandse en IUCN-criteria. VZZ rapport 2006.027. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Vleermuizen in overwinteringplaatsen
Omschrijving
Ontwikkeling van populaties van vleermuizen in overwinteringplaatsen (7 soorten) en in zomerverblijven (1 soort)
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
Soortenselectie en dataAcht soorten vleermuizen zijn in de indicator opgenomen: baardvleermuis, franjestaart, gewone grootoorvleermuis, grijze grootoorvleermuis, ingekorven vleermuis, meervleermuis, vale vleermuis en watervleermuis. Aantalsgegevens zijn gebaseerd op wintertellingen van vleermuizen in kelders, groeven, forten en bunkers en zomertellingen op kerk- en kloosterzolders van het Netwerk Ecologische Monitoring. Van de zomertellingen zijn alleen de gegevens van de grijze grootoorvleermuis meegenomen. De ingekorven vleermuis wordt als enige van deze acht soorten zowel in de zomer als in de winter gevolgd. In deze indicator zijn alleen de resultaten van de wintertellingen daarvan opgenomen. Er worden sinds kort ook andere vleermuissoorten gemonitord maar daarvan zijn nog geen tijdreeksen voorhanden.TrendberekeningPer soort zijn jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met Poisson regressie (software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM). Om de indicator (op het eerste tabblad) te berekenen zijn de jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen meetkundig gemiddeld over alle soorten (met indexwaarde 2000 = 100 voor elke soort). Voor de wintertellingen (7 soorten) zijn daarbij gegevens gebruikt tot en met 2015 (winter 2014/2015) en voor de zomertellingen (1 soort) gegevens tot en met 2014. Over de jaren heen is een smoothing algoritme toegepast om flexibele trends te bepalen en daaruit zijn trendklassen afgeleid. Deze methode komt sterk overeen met die van de Living Planet Index. De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator zijn gebaseerd op de betrouwbaarheidsintervallen van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al. in voorb.).Vergelijking methode trendberekening met LPI internationaalDe gebruikte methode is grotendeels ontleend aan die van de internationale Living Planet Index van WWF (WWF, 2014). Dat houdt in dat de jaarlijkse indexcijfers van de afzonderlijke soorten meetkundig worden gemiddeld en dat dezelfde regel wordt gehanteerd om de invloed van sterk fluctuerende soorten te reduceren. Dat laatste houdt in dat indexcijfers die meer dan een factor 10 verschillen van die in het voorgaande jaar niet meedoen in de LPI (pers. comm. Loh & McRae, 2014). Er zijn echter ook enkele statistische verschillen tussen de Nederlandse en de internationale LPI: (1) De statistische methode om indexcijfers per soort te bepalen is anders. Bij de Nederlandse LPI wordt een GLM toegepast, bij de WWF-LPI een GAM. (2) Om de LPI minder te laten fluctueren van jaar op jaar wordt een smoothing algoritme toegepast. Bij de internationale LPI gebeurt dat met een GAM per afzonderlijke soort. Bij de Nederlandse LPI gebeurt dat pas bij het meetkundig middelen van alle soorten. (3) De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator verschillen. Bij de Nederlandse LPI wordt ook de onzekerheid van de indexen per soort opgenomen; bij de WWF-LPI is dat niet het geval.
Basistabel
De indexcijfers van de afzonderlijke soorten met hun trendklasse staan op het tabblad afzonderlijke soorten onder Download figuurdata.
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Dijkstra V. en E. Korsten (2005). Handleiding voor het monitoren van vleermuizen in de winter. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem.Dijkstra V., R. Janssen, J. Buys en T. van der Meij (2008). Handleiding voor het monitoren van vleermuizen op zolders. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem.Meij, T. van der, A.J. Van Strien, K.A. Haysom, J. Dekker, J. Russ, K. Biala, Z. Bihari, E. Jansen, S. Langton, A. Kurali, H. Limpens, A. Meschede, G. Petersons, P. Presetnik, J. Prüger, G. Reiter, L. Rodrigues, W. Schorcht, M. Uhrin, V. Vintulis (2014). Return of the bats? A prototype indicator of trends in European bat populations in underground hibernacula. Mammal. Biol. (2014), http://dx.doi.org/10.1016/j.mambio.2014.09.004WWF (2014). Living Planet Report (2014), Species and spaces, people and places. WWF, Gland, Zwitserland.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schattingen van trends in populatie-aantallen zijn gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
23
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
22
versie‎
21
versie‎
20
versie‎
19
versie‎
18
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Trend van vleermuizen, 1986-2015 (indicator 1070, versie 15,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.