Natuurbeleid en natuurbescherming

Mossen en korstmossen van de Habitatrichtlijn, 2004-2018

Een aantal mos- en korstmossoorten staat vermeld op de Habitatrichtlijn. Geel schorpioenmos neemt sinds de eerste waarnemingen toe in verspreiding, en ook de trend van de rendiermossen (korstmossen) gaat enigszins vooruit. Van de overige soorten is de trend stabiel of niet bekend.

Habitatrichtlijn

De Habitatrichtlijn van de Europese Unie is bedoeld om de biodiversiteit in stand te houden door de wilde flora en fauna en hun habitats te beschermen. Daartoe moeten de lidstaten speciale beschermingsgebieden (Habitatrichtlijngebieden) inrichten en bepaalde planten- en diersoorten en habitats beschermen. De lidstaten rapporteren elke zes jaar hoe de soorten en habitats er voor staan door na te gaan in hoeverre deze een gunstige staat van instandhouding hebben bereikt. De Europees beschermde soorten staan in bijlage II, IV en V van de Habitatrichtlijn.

Geel schorpioenmos

Geel schorpioenmos staat in bijlage II en heeft een zeer ongunstige staat van instandhouding. De soort groeit in moskussens op venig substraat, vooral in bronveentjes en op plekken in hoog- en laagveen waar mineraalrijk water vanuit de diepere ondergrond omhoog komt. Ook is de soort aangetroffen in laagten in blauwgrasland. In Nederland was de soort vanouds zeldzaam, maar wel wijd verspreid; De soort is tot zijn herontdekking voor het laatst in Nederland waargenomen in 1965 in het Labbegat bij Sprang-Capelle. Door verdroging en habitatvernietiging is het Geel schorpioenmos in grote delen van Europa sterk achteruitgegaan, hetgeen de soort bij de Europese Habitatrichtlijn een beschermde status bezorgde. De soort is nu in geheel Europa zeldzaam.

Herontdekking

In 1996 is in de Meppelerdieplanden een omvangrijke populatie ontdekt, terwijl de soort vroeger niet uit Noordwest-Overijssel bekend was. De soort groeit daar in overstromingsgrasland dat het midden houdt tussen dotterbloemhooiland en kleine zeggenmoeras. Sinds het meetprogramma van start is gegaan zijn er elke meetronde nieuwe vindplaatsen opgenomen in het meetnet, maar het overgrote deel van de populatie is nog steeds te vinden in de Meppelerdieplanden (Van Tweel en Sparrius 2016).

Overige mossen Habitatrichtlijn

Kussentjesmos en alle soorten van het geslacht Sphagnum (veenmossen) staan op bijlage V van de Habitatrichtlijn. In de periode 1990-2006 nam kussentjesmos in verspreiding af, maar sindsdien is de trend weer positief. Voor de veenmossen als groep geldt dat de trend over de gehele meetperiode gezien stabiel is. Tonghaarmutsmos of tonghaarmuts (bijlage II van de Habitatrichtlijn) is in 1989 voor het eerst gevonden in Nederland. Inmiddels zijn er 24 vondsten bekend, de meeste in jong wilgenbos, langs beken en in jonge aanplanten van zomereik. De individuele planten zijn door de snelle successie zelden terug te vinden. Van deze soort kan daarom geen trend berekend worden.

Korstmossen

De korstmossoorten van het geslacht Cladonia (rendiermossen) staan op bijlage V van de Habitatrichtlijn. De trend van deze soorten als groep neemt enigszins toe.

Referenties

  • Tweel, M.J. van, en L.B. Sparrius (2016). NEM Meetnet Geel schorpioenmos. Rapportage meetronde 2016. BLWG rapport 2016.02. Bryologische en Lichenologische Werkgroep, Breda.

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Mossen en korstmossen van de Habitatrichtlijn, 2004-2018

Omschrijving

Trends in mossen en korstmossen van de Habitatrichtlijn

Verantwoordelijk instituut

Centraal Bureau voor de Statistiek

Berekeningswijze

De verspreiding van geel schorpioenmos wordt gedetailleerd en integraal gevolgd in het kader van het Meetprogramma Korstmossen en Mossen van het Netwerk Ecologische Monitoring: sinds de herontdekking van de soort in 2004 zijn elke drie jaar alle bekende vindplaatsen van deze soort gemonitord op10x10m-niveau.
De verspreidingsgegevens van de overige mossen en korstmossen zijn afkomstig uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Met deze gegevens zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over verspreiding (het aantal bezette 1x1 kilometerhokken) bepaald met behulp van List Length-analyse (Szabo 2010; Van Strien et al. 2017).
Omdat de gegevens zonder vast meetprotocol zijn verzameld, is gecorrigeerd voor variatie in waarnemersinspanning. Dat is gedaan door het aantal soorten dat per kilometerhok in een jaar is genoteerd, op te vatten als maat voor de waarnemersinspanning in een hok.

Basistabel

Zie "download data" onder de figuur

Geografisch verdeling

Nederland

Andere variabelen

Geen

Verschijningsfrequentie

Elke drie jaar

Achtergrondliteratuur

CBS (2018). Meetprogramma's voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2017. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.
Tweel, M.J. van, en L.B. Sparrius (2016). NEM Meetnet Geel schorpioenmos. Rapportage meetronde 2016. BLWG rapport 2016.02. Bryologische en Lichenologische Werkgroep, Breda.
Van Strien et al. (2017). Woodland ectomycorrhizal fungi have benefitted from large scale reduction of nitrogen deposition in the Netherlands. Journal of Applied Ecology, DOI: 10.1111/1365-2664.12944.
Szabo, J.K., Vesk, P.A., Baxter, P.W.J. en Possingham, H.P. (2010). Regional avian species declines estimated from volunteer-collected long-term data using List Length Analysis. Ecological Applications 20: 2157-2169.

Betrouwbaarheidscodering

A: Integrale telling

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2018). Mossen en korstmossen van de Habitatrichtlijn, 2004-2018 (indicator 1556, versie 03 , 19 september 2018 ). www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.

Het CLO is een samenwerkingsverband van CBS, PBL, RIVM en WUR.