Korstmossen en dichtgroeien van heide en stuifzand, 2008

Korstmossen op heiden en stuifzanden worden bedreigd door vergrassing en verbossing.

Korstmossen op heide en stuifzand

De Nederlandse heiden en zandverstuivingen vormen het leefgebied van vele bodembewonende korstmossen. Op stuifzanden bestaat de begroeiing voornamelijk uit korstmossen. In een goed ontwikkelde korstmosvegetatie kunnen tegenwoordig nog circa 25 verschillende soorten voorkomen, maar vroeger waren dat er meer omdat sommige soorten zeldzaam zijn geworden.

Dichtgroeien heide en stuifzand

Stuifzanden zijn in oppervlakte sterk verminderd. De belangrijkste bedreiging vormen de sinds de jaren zeventig toenemende vergrassing en verbossing onder invloed van de stikstofdepositie uit de lucht. Daardoor groeien open plekken dicht met grassen en andere planten met als gevolg dat geschikte groeiplaatsen voor korstmossen verdwijnen.
Van de 311 korstmossoorten die opgenomen zijn in de Rode Lijst zijn er 21 karakteristiek voor heide en zandverstuivingen.
Behalve voor bodembewonende korstmossen zijn heidevelden en zandverstuivingen ook van belang voor een aantal zeldzame korstmossen die op de stammetjes van oude heide en op de stobben van dennenbomen leven.

Verspreiding IJslands mos

Een voorbeeld van een korstmossoort die de afgelopen tijd sterk is achteruitgegaan, is IJslands mos (zie figuur). Deze opvallende soort, die vroeger plaatselijk veel voorkwam in natte en droge heide en stuifzand, is vrijwel verdwenen en komt anno 2008 alleen nog voor in zeven stuifzandgebieden (Kamperzand, Drouwener Zand, Mantingerzand, De Haere, Lemelerberg, Haarlerberg en Tungelerwallen) met vaak slechts een tiental exemplaren.

Soorten op de Habitatrichtlijn

Er komen in Nederland 19 soorten korstmossen voor die typisch zijn voor enkele habitattypen van duinen, stuifzanden en beuken-eikenbossen. Alle soorten rendiermos (genus Cladonia) staan op bijlage V van de Habitatrichtlijn.

Bronnen

  • Aptroot, A., K. van Herk en L. Sparrius (2012). Basisrapport voor de Rode Lijst korstmossen. Buxbaumiella 92: 1-117.
  • Aptroot, A. en C.M. van Herk (2001). Veranderingen in de korstmosflora van de Nederlandse heiden en stuifzanden. De Levende Natuur, 102 (4): 150-155.
  • Ketner-Oostra, R. en W. Huijsman (1998). Heeft het stuiflandschap in Nederland toekomst? De Levende Natuur, 99 (7): 272-277.
  • Sparrius, L.B., A. Aptroot en C.M. van Herk (2001) De achteruitgang van IJslands mos. In: Landelijk meetnet korstmossen. Inhoudelijke rapportage 2000. Buxbaumiella 58: 15-17.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Korstmossen en dichtgroeien heide, 2008
Omschrijving
Beschrijving van korstmossen op heide en stuifzand en verspreiding van IJslands mos
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
De aantallen in de tekst zijn gebaseerd op verspreidingsgegevens van de Bryologische en Lichenologische Werkgroep (BLWG). De gegevens over de verspreiding van IJslands mos zijn afkomstig uit de rapportage van het Landelijk meetnet korstmossen (NEM).
Basistabel
-
Geografische verdeling
Heide en stuifzanden
Verschijningsfrequentie
onregelmatig
Achtergrondliteratuur
Aptroot, A. en C.M. van Herk (2001). Veranderingen in de korstmosflora van de Nederlandse heiden en stuifzanden. De Levende Natuur, 102 (4): 150-155.

Sparrius, L.B., A. Aptroot en C.M. van Herk (2001) De achteruitgang van IJslands mos. In: Landelijk meetnet korstmossen. Inhoudelijke rapportage 2000. Buxbaumiella 58: 15-17.
Opmerking
Wetenschappelijke naam IJslands mos: Cetraria islandica
Betrouwbaarheidscodering
D. Schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
06
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Korstmossen en dichtgroeien van heide en stuifzand, 2008 (indicator 1145, versie 06,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.