Trend van korstmossen in heide en stuifzand, 1999-2023

De bedekking van korstmossen in heiden en stuifzanden is in 25 jaar met 41% afgenomen. Kleinere soorten namen sterker af dan grotere soorten. De afname van de bedekking van korstmossen wordt met name veroorzaakt door competitie met de mossoort grijs kronkelsteeltje, die snel groeit op locaties met hoge stikstofdepositie.

Afname korstmossen in heide en stuifzand

Van de 35 onderzochte soorten korstmossen vertoonden er 16 een significante afname in bedekking; geen enkele soort nam toe. De gemiddelde populatie-index van alle korstmossoorten daalde tussen 1999 en 2023 met 41%. Kleinere soorten namen sterker af (−48%) dan grotere soorten (−19%), zie tweede tabblad. Voorbeelden van sterk dalende soorten zijn dove heidelucifer en wollig korrelloof.

Oorzaken

De Nederlandse heiden en zandverstuivingen vormen het leefgebied van vele bodembewonende korstmossen. Op stuifzanden bestaat de begroeiing voornamelijk uit korstmossen. Heiden en stuifzanden zijn half-natuurlijke landschappen die afhankelijk zijn van actief natuurbeheer. Door afname van windactiviteit en toename van spontane bosontwikkeling (o.a. door zaailingen van grove den) verdwijnen open zandstructuren. Hoge niveaus van stikstofdepositie en klimaatverandering versnellen de successie. Daarnaast stimuleert stikstof de groei van de invasieve mossoort grijs kronkelsteeltje, die vooral de kleinere korstmossen verdringt.

Bronnen

  • Sparrius, L.B., Duijsens, M.J., Kollen, D., Riksen, M.J.P.M. and van Strien, A.J. (2025), Nitrogen Deposition Increases Spontaneous Forest Establishment and Loss of Lichen Vegetation in Inland Dune Areas Across the Netherlands. Appl Veg Sci, 28: e70029. https://doi.org/10.1111/avsc.70029 

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Trend in bedekking van korstmossen in heide en stuifzand

Omschrijving

Ontwikkeling in de bedekking van korstmossen in heide en stuifzand als groep

Verantwoordelijk instituut

Centraal Bureau voor de Statistiek

Berekeningswijze

Veldwerk

Meetlocaties zijn vastliggende proefvlakken met een oppervlakte van 200 – 1000m2. Ter plaatse documenteert de veldmedewerker in maximaal een uur alle aanwezige korstmossoorten. Voor elke soort wordt ook een schatting van de abundantie in het proefvlak gedaan (zes klassen, klasse 1 = Soort is op minder dan 10% van het oppervlak aanwezig en bedekt minder dan 1dm2, klasse 6 = Soort is aanwezig op meer dan 50% van het oppervlak en is aspectbepalend). Elke meetlocatie wordt eens in de vijf jaar bezocht. Het meetnet bestaat sinds 1999 uit 64 meetlocaties en wordt sinds 2021 uitgebreid naar 125 meetlocaties (Kolk & Sparrius, 2024).

Abundantieschattingen

Trends in de abundantie zijn berekend door middel van betaregressie, een op bedekkingsgegevens toegespitste methodiek (Irvine et al. 2019, Strien et al., 2024). De waarnemingen van bedekkingsklasse zijn per soort gemodelleerd als een zero-augmented latente beta-verdeelde variabele, met meetronde en meetlocatie als verklarende variabelen. Dit leverde per soort schattingen op van de gemiddelde bedekking per meetronde, de variantie in bedekking en een meetlocatie-effect. Alle berekeningen zijn uitgevoerd binnen een Bayesiaans statistisch raamwerk met JAGS en R.

Groepsindicatoren

Voor het berekenen van groepsindexen worden de gemiddelde bedekkingen per soort geïndexeerd, waarbij de schatting in de eerste meetronde de waarde 100 krijgt toegekend. Meetkundig middelen van deze indexen over alle soorten binnen een groep resulteert in een Multi-Species-Index (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen zorgt ervoor dat een halvering in de bedekking van een soort wordt gecompenseerd door een verdubbeling in de bedekking van een andere soort. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017).

Basistabel

Indexcijfers van afzonderlijke soorten zijn te vinden onder de download-knop in de figuur.

Geografische verdeling

Heiden en stuifzanden in Nederland

Verschijningsfrequentie

Eens per 5 jaar.

Achtergrondliteratuur

Irvine, K.M., Wright, W.J., Shanahan, E.K. and Rodhouse, T.J. (2019). Cohesive framework for modelling plant cover class data. Methods in Ecology and Evolution 10:10. https://doi.org/10.1111/2041-210X.13262

Kolk, H. van der and Sparrius, L.B. (2024). Landelijk Meetnet Korstmossen. Inhoudelijke rapportage 2024. BLWG-rapport 40. 

Soldaat, L., Pannekoek, J., Verweij, R., Turnhout, C. van and Strien, A.J. van (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347. https://doi.org/10.1016/j.ecolind.2017.05.033

Sparrius, L.B., Duijsens, M.J., Kollen, D., Riksen, M.J.P.M. and Strien, A.J. van (2025), Nitrogen Deposition Increases Spontaneous Forest Establishment and Loss of Lichen Vegetation in Inland Dune Areas Across the Netherlands. Applied Vegetation Science, 28: e70029. https://doi.org/10.1111/avsc.70029

Strien, A.J. van et al. (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50. https://doi.org/10.1016/j.biocon.2016.05.031

Strien, A.J. van, Irvine, K.M. and Retel, C. (2024). Trends in plant cover derived from vegetation plot data using ordinal zero-augmented beta regression. Journal of Vegetation Science 35. https://doi.org/10.1111/jvs.13295

Opmerking

Wetenschappelijke naam IJslands mos: Cetraria islandica

Betrouwbaarheidscodering

B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
07
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02

Referentie van deze webpagina

CLO (2025). Trend van korstmossen in heide en stuifzand, 1999-2023 (indicator 1145, versie 07, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.