Trend van boerenlandvogels, 1990-2016

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Door veranderingen in de landbouw zijn veel broedvogels van het agrarische gebied in Nederland achteruitgegaan. Deze ontwikkeling doet zich in de hele EU voor.

Ontwikkeling in Nederland

De kenmerkende broedvogels van het agrarische gebied gaan in Nederland achteruit. Sinds 1990 is de "boerenlandvogel indicator" met ongeveer 30% gedaald (eerste tabblad). Een historische reconstructie van populaties van boerenlandvogels laat zien dat de achteruitgang sinds 1960 zelfs meer dan de helft bedraagt (zie figuur eerste tabblad). De afname is recentelijk afgevlakt, maar nog allerminst omgebogen in een herstel, ondanks de inzet van agrarisch natuurbeheer. In de plaats van grote aantallen en een grote diversiteit aan boerenlandvogels zijn het tegenwoordig grote groepen ganzen die het vogelbeeld in het agrarisch gebied bepalen. De aantallen ganzen in de winter zijn de afgelopen decennia sterk toegenomen, en daarnaast heeft zich een grote broedende populatie ontwikkeld. De verschillende soorten ganzen worden evenwel niet tot de kenmerkende boerenlandvogels gerekend, omdat deze soorten in de broedtijd ook veel in andere terreintypen voorkomen.
De boerenlandvogelindicator is de nationale variant van de "Farmland Bird Indicator" (FBI) van de Europese Unie. Voor de Nederlandse versie van deze indicator zijn 27 soorten gekozen die in Nederland voorkomen; 21 daarvan zijn in aantal achteruitgegaan, 5 zijn toegenomen en 1 is gelijk gebleven. Sommige van de soorten die achteruit zijn gegaan, zoals de grauwe gors en kemphaan, waren ook in 1990 al zeldzaam. Maar ook veel algemenere soorten als grutto, kievit en scholekster verliezen flink terrein. Roodborsttapuit en putter zijn de soorten die het meest zijn toegenomen.

Ontwikkeling in de Europese Unie

De ontwikkeling van boerenlandvogels in de Europese Unie laat net als in Nederland een neerwaartse trend zien (zie tweede tabblad). Sinds 2004 lijkt het Europees minder slecht te gaan dan in Nederland. De FBI van de EU bestaat uit 39 soorten broedvogels. De EU gebruikt deze FBI als biodiversiteitsgraadmeter voor het agrarisch gebied.

Oorzaken achteruitgang Nederland

De achteruitgang van de boerenlandvogels komt vooral door het intensieve gebruik en beheer van bouw- en grasland. Veranderingen in gewaskeuze, bestrijdingsmiddelengebruik, mechanisering en schaalvergroting van de landbouw hebben geleid tot veranderingen in de voedselsituatie, nestgelegenheid en kuikenoverleving en tot het verdwijnen van kleine landschapselementen als houtwallen en overhoekjes. Ook is broedgebied verloren gegaan door uitbreiding van steden en infrastructuur en door toename van wegverkeer. Afhankelijk van de biotoop-, gedrags- en voedselkeus van de vogels heeft dit voornamelijk negatieve gevolgen gehad. Intensief maaibeheer heeft geleid tot verliezen van nesten en opgroeiende kuikens: de combinatie van weinig dekking, betere toegankelijkheid voor predatoren en slechte opgroeicondities maken dat veel weidevogelkuikens het niet redden.
Het agrarisch natuurbeheer en de maatregelen die in het kader daarvan de afgelopen jaren zijn genomen, zoals akkerrandenbeheer, hebben de achteruitgang niet kunnen stoppen.

Oorzaken achteruitgang Europa

In Noordwest Europa spelen ongeveer dezelfde factoren een rol als in Nederland. Een recente studie heeft aangetoond dat EU maatregelen om boeren aan te zetten de ecologische kwaliteit van hun land te vergroten - middels beschermingsgebieden voor vogels en financiële prikkels binnen zgn. agri-environmental schemes - weliswaar positieve effecten sorteert, maar deze zijn tot nu toe nog niet genoeg gebleken om de dalende trend in boerenlandvogelpopulaties een halt toe te roepen.
In Oost- en Zuid-Europa gaat leefgebied voor boerenlandvogels om een andere reden verloren. De agrarische bedrijfsvoering stopt daar op onrendabele landbouwgronden steeds vaker, waarna verruiging en uiteindelijk verbossing plaatsvindt.

Bronnen

  • Boele, A., J. van Bruggen, F. Hustings, K. Koffijberg, J.W. Vergeer & T. van der Meij (2016). Broedvogels in Nederland in 2014. Sovon-rapport 2016/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Gregory, R.D., A. van Strien, P. Vorisek, A.W. Gmelig Meyling, D.G. Noble, R.P.B. Foppen en D.W. Gibbons (2005). Developing indicators for European birds. Phil. Trans. R. Soc. 360: 269-288.
  • Koffijberg, K., R. Foppen en C. van Turnhout (2012). Vogelbalans 2012. Thema boerenland. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Pan-European Common Bird Monitoring Scheme (www.ebcc.info).
  • Gamero et al. (2017). Tracking Progress Toward EU Biodiversity Strategy Targets: EU Policy Effects in Preserving its Common Farmland Birds. Conservation Letters:DOI: 10.1111/conl.12292

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Vogels van het boerenland
Omschrijving
Farmland Bird Index van Nederland en de Europese Unie
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
SoortselectieDe landelijke selectie van kenmerkende broedvogels van het boerenland is gedaan op basis van een methode die op Europese schaal tussen landen onderling is afgestemd (zie www.ebcc.info). Daarbij zijn vogels geselecteerd die in de broedtijd in agrarisch gebied meer voorkomen dan in andere terreintypen.De 27 soorten opgenomen in de Nederlandse boerenlandvogel-indicator zijn: boerenzwaluw, geelgors, gele kwikstaart, grasmus, graspieper, grauwe gors, grote lijster, grutto, kemphaan, kievit, kwartel, patrijs, putter, ringmus, roek, roodborsttapuit, scholekster, slobeend, spotvogel, spreeuw, steenuil, torenvalk, tureluur, veldleeuwerik, watersnip, wulp, zomertortel. De Europese set omvat de volgende 39 soorten (14 hiervan staan op de Nederlandse lijst, aangegeven met *): boerenzwaluw*, cirlgors, duinpieper, Europese kanarie, geelgors*, gele kwikstaart*, grasmus*, graspieper*, grauwe gors*, grauwe klauwier, griel, grutto*, hop, kalanderleeuwerik, kievit*, kleine klapekster, kleine trap, kneu, koereiger, kortteenleeuwerik, kuifleeuwerik, ooievaar, ortolaan, paapje, patrijs*, ringmus, rode patrijs, roek*, roodborsttapuit*, roodkopklauwier, rotsmus, spreeuw, theklaleeuwerik, torenvalk*, veldleeuwerik*, westelijke blonde tapuit, zomertortel*, zwarte spreeuw en zwartkopgors. De Europese trend wordt berekend binnen het kader van het Pan-European Common Bird Monitoring Scheme (PECBMS, www.ebcc.info).Analyse per soortAantalsgegevens zijn ontleend aan de landelijke broedvogelmeetprogramma's van het Netwerk Ecologische Monitoring. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met Poisson regressie; software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM).IndicatorOm de indicator te berekenen zijn de jaarlijkse indexcijfers per soort meetkundig gemiddeld (Van Strien et al., 2016). Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. De trendwaarde (de lijn) voor het eerste jaar is vervolgens op 100 gezet. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen. In zo'n geval liggen de meeste of zelfs alle jaarcijfers van de indicator binnen het betrouwbaarheidsinterval.Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. In dat geval kan een heel betrouwbare trend berekend worden en liggen veel jaarcijfers buiten het betrouwbaarheidsinterval. Uit de betrouwbaarheidsintervallen zijn trendklassen afgeleid.
Basistabel
Zie tabel indexen individuele soorten
Geografische verdeling
Nederland en Europese Unie
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Dijk A.J. van en A. Boele (2011). Handleiding SOVON Broedvogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
Gregory, R.D., A. van Strien, P. Vorisek, A.W. Gmelig Meyling, D.G. Noble, R.P.B. Foppen en D.W. Gibbons (2005). Developing indicators for European birds. Phil. Trans. R. Soc. 360: 269-288.
WWF (2014). Living Planet Report 2014, Species and spaces, people and places. WWF, Gland, Zwitserland.
Opmerking
Betrouwbaarheidscodering
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
15
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
14
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Trend van boerenlandvogels, 1990-2016 (indicator 1479, versie 09,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.