Fauna van het land, 1990-2016

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De gemiddelde trend van terrestrische fauna is sinds 1990 met 13% achteruitgegaan. De laatste jaren is geen sprake meer van een daling, maar is de trend stabiel.

Trend fauna van het land

De gemiddelde trend van 215 soorten zoogdieren, broedvogels, reptielen en vlinders is afgenomen over de gehele periode van 1990 tot 2016, maar de laatste jaren is deze gestabiliseerd. Als er naar individuele soorten wordt gekeken, blijkt dat er ongeveer evenveel soorten voor- als achteruitgaan (83 vooruit, 89 achteruit).

Oorzaken

Om te duiden hoe de Nederlandse biodiversiteit op het land verandert en wat daarvan de mogelijke oorzaken zijn, zijn er aparte indicatoren per terrestrisch leefgebied onderscheiden (natuurgebieden, agrarisch landschap en urbaan gebied). De soorten die aan natuurgebieden, agrarisch landschap en urbaan gebied zijn gebonden nemen af; soorten die niet aan die leefgebieden zijn gebonden maar vrijwel overal kunnen voorkomen (zogenaamde habitatgeneralisten) nemen juist toe. De nadere uitsplitsing van terrestrische fauna naar leefgebieden is te vinden in onderstaande indicatoren:

Rode Lijst Indicator landfauna

De gemiddelde trend van terrestrische fauna houdt gelijke tred met de Rode Lijst-indicator landfauna, die aangeeft hoeveel soorten (en in welke mate deze) bedreigd zijn. De RLI landfauna laat zien dat voor de terrestrische soorten de situatie tot 2005 nog iets slechter werd, maar dat er daarna geen verdere achteruitgang meer was.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Aantalsontwikkeling van landfauna
Omschrijving
Ontwikkeling populatie-aantallen en verspreiding van landdiersoorten van vier soortgroepen
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
Soortenselectie en dataIn de deze indicator zijn 215 inheemse soorten voorkomend op het land opgenomen van zoogdieren (28 soorten), broedvogels (130 soorten), reptielen (7 soorten) en vlinders (50 soorten).De indicator (op het eerste tabblad) bestaat uit de gemiddelde trend van zoveel mogelijk inheemse diersoorten van een aantal soortgroepen waarvan voldoende gegevens beschikbaar zijn om een trend te kunnen berekenen. Van reptielen zijn alle 7 inheemse soorten in de indicator opgenomen, van broedvogels 96%, van vlinders 94%, en van zoogdieren 60%.Elke soort telt even zwaar mee in deze indicator, ongeacht de populatiegrootte ervan of de mate waarin ze bedreigd zijn. Soortgroepen met meer soorten leggen daardoor meer gewicht in de schaal. Aantalsgegevens zijn ontleend aan de landelijke meetnetten broedvogels, dagvlinders, reptielen, enkele soorten amfibieën en zoogdieren van het Netwerk Ecologische Monitoring. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers berekend met behulp van Poisson regressie (zie Methode indexcijfers TRIM; alle soorten zijn geanalyseerd met het standaardmodel met jaar- en meetpunteffecten). Cijfers van otter, bever, das en hamster zijn gebaseerd op andere bronnen (zie de indicatoren in het CLO over deze soorten).Van een aantal soorten zijn geen aantalsgegevens beschikbaar. In plaats daarvan zijn verspreidingsgegevens gebruikt uit de Nationale Databank Flora en Fauna. Daarmee is per soort het jaarlijkse aantal bezette 1 x 1 km-hokken bepaald met behulp van occupancy modellen (Van Strien et al., 2013) en deze zijn vervolgens omgezet in jaarlijkse indexcijfers van verspreiding. IndicatorOm de indicator te berekenen zijn de jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen en over verspreiding meetkundig gemiddeld over alle soorten (Van Strien et al., 2016). Als een soort toe- of juist afneemt, neemt doorgaans zowel de verspreiding als het aantal ervan toe dan wel af. De verspreidingstrend van een soort wordt daarom opgevat als de benadering van de trend in populatie-aantal. Daarom zijn indexen van populatie-aantallen en van verspreiding gecombineerd in één graadmeter. Van een aantal soorten zijn in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar (zie tabel met indexcijfers per soort). Deze ontbrekende indexcijfers zijn eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten. Vervolgens zijn de indexen per jaar meetkundig gemiddeld. Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen. In zo'n geval liggen de meeste of zelfs alle jaarcijfers van de indicator binnen het betrouwbaarheidsinterval.Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. In dat geval kan een heel betrouwbare trend berekend worden en liggen veel jaarcijfers buiten het betrouwbaarheidsinterval. Uit de betrouwbaarheidsintervallen zijn trendklassen afgeleid.
Basistabel
In de hoofdtekst is een link naar de basistabel te vinden met voor iedere soort de indexen op jaarbasis.
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Termaat, T., R.H.A. van Grunsven, C.L. Plate & A.J. van Strien (2015). Strong recovery of dragonflies in recent decades in The Netherlands. Freshwater Science 34(3):1094-1104.Van Strien, A.J., C.A.M. van Swaay & T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50, 1450-1458.Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.Van Strien, A.J., A.W. Gmelig Meyling, J.E. Herder, H. Hollander, V.J. Kalkman, M.J.M. Poot, S. Turnhout, B. van der Hoorn, W.T.F.H. van Strien-van Liempt, C.A.M. van Swaay, C.A.M. van Turnhout, R.J.T. Verweij en N.J. Oerlemans (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.WWF (2014). Living Planet Report (2014), Species and spaces, people and places. WWF, Gland, Zwitserland. WWF Nederland (2015). Living Planet Report Nederland, staat van biodiversiteit/natuur. WWF, Zeist.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
07
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Fauna van het land, 1990-2016 (indicator 1579, versie 02,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.