Ammoniakemissie door de land- en tuinbouw, 1990-2012

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De ammoniakemissie door de land- en tuinbouw is tussen 2000 en 2012 minder sterk afgenomen dan in de jaren negentig. In totaal is sinds 1990 de ammoniakemissie met bijna 70% verminderd.

Ammoniakemissie met bijna 70% verminderd sinds 1990

Ammoniak komt vrij uit stallen, mestopslagen, tijdens beweiding en bij het aanwenden van mest. De ammoniakemissie is sinds 1990 met bijna 70% verminderd (ER, 2014), vooral tussen 1990 en 2000 door de verplichting om dierlijke mest emissiearm aan te wenden (CBS, 2001) en door de afname van (de mestproductie door) de veestapel. Tussen 2000 en 2012 is de ammoniakemissie minder sterk afgenomen dan in de jaren negentig.


Nationale emissies van ammoniak kunnen niet worden gemeten maar worden berekend op basis van onder andere informatie over dieraantallen, stikstofexcretie, huisvestingssystemen en gebruikte uitrijdtechnieken. De totale berekende emissie van ammoniak in Nederland bedroeg in 2012 ongeveer 120 miljoen kg, en ligt daarmee onder het vastgestelde EU-NEC plafond van 128 miljoen kg (EU, 2001); de landbouw droeg hier 102 miljoen kg aan bij (zie figuur en data hierboven).

De laatste jaren is de melkveestapel weer enigszins gegroeid. Deze groei zou kunnen doorzetten, zeker omdat in het jaar 2015 het melkquotum komt te vervallen. In dat geval kan de emissie weer boven het EU-NEC-plafond uit stijgen.

Het plafond van het jaar 2020 is vastgesteld op 87% van de emissie in 2005. Dit betekent met de huidige cijfers een plafond van 124 miljoen kg ammoniak (UNECE, 2012).

Beleid ter vermindering ammoniakemissie

Nadat in de jaren negentig van de vorige eeuw het breedwerpig bovengronds uitrijden van mest al werd verboden, is vanaf 2008 het in twee werkgangen uitrijden en onderwerken van mest op bouwland niet meer toegestaan. Het effect van dit verbod is in 2010 onderzocht. Het is gebleken dat op bouwland ongeveer tweederde deel van de mest geïnjecteerd wordt. Dit is zeer effectief en hierdoor is de emissie sinds 2005 met ongeveer 14 miljoen kg gedaald.

Eigenlijk zouden de veehouderijen per 1 januari 2010 moeten voldoen aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. In 2009 bleek echter dat veel veehouders dit niet konden realiseren. Daarop heeft de minister tot uiterlijk 1 januari 2013 uitstel verleend. De voormalige ministeries van VROM en LNV, de provincies en de VNG hebben daarop een "Actieplan Ammoniak Veehouderij" opgesteld om ervoor te zorgen dat veehouderijen voor 2013 voldoen aan het Besluit huisvesting. Voor veehouders die hun bedrijf gaan beëindigen geldt tot 2020 een aparte regeling. Door het aantal te houden dieren te beperken en/of door voeraanpassingen kunnen boeren dezelfde emissiereductie bereiken. Het actieplan richt zich ook op melkveehouders. Bij het bouwen van nieuwe stallen is vanaf 2008 het toepassen van emissiearme technieken ook in deze sector verplicht bij permanent opstallen van melkvee.

Hogere emissie uit melkveestallen

De emissiefactoren van traditionele melkveestallen (overige huisvesting) zijn aangepast aan de meest recente inzichten (Van Bruggen et al., 2014). Door verschillende oorzaken, waaronder een toename van het loopoppervlak per koe, is de emissie uit melkveestallen sinds 2001 toegenomen. In de periode 2007-2012 zijn metingen verricht aan deze stallen. De factoren voor emissiearme loopstallen en ligboxen met hetzelfde percentage opgehoogd.
De nieuwe emissiefactoren gelden voor de gehele periode 2007-2012 waarin de metingen hebben plaatsgevonden. Tussen 2001, het jaar waarin de emissiefactoren in de Rav zijn opgenomen, en 2007 zijn de emissiefactoren door de werkgroep NEMA via interpolatie geleidelijk verhoogd. De stalbezetting die hoort bij de tot en met 2001 gebruikte emissiefactor van de Rav is 0,9. De nieuwe emissiefactoren die vanaf 2002 worden toegepast, zijn gebaseerd op een stalbezetting van 1,0.

Onvolledige naleving bij toepassing luchtwassers: minder emissiereductie bij varkensstallen

In eerdere emissieberekeningen werd aangenomen dat de luchtwassers die in de landbouwtelling werden opgegeven ook daadwerkelijk operationeel waren. Uit handhavingsonderzoek is echter gebleken dat dit niet zo is. Daarom is nu rekening gehouden met resultaten van handhavingsonderzoek in Noord-Brabant naar het gebruik van luchtwassers in de praktijk. Hieruit is gebleken dat een aanzienlijk deel van de luchtwassers van stalsystemen waarvoor een milieuvergunning is verleend niet aanstaat of niet aanwezig is. In 2009 was in de provincie Noord-Brabant 40% van de luchtwassers niet geplaatst of niet in werking. In 2012 was dit gedaald tot 16% (Van Bruggen et al., 2014).

Geen mestvoorraden meer meegenomen

In het project Monitoring mestmarkt wordt de hoeveelheid mest berekend die niet kan worden geplaatst op bedrijven waar de mest is geproduceerd. Deze hoeveelheid niet-plaatsbare mest wordt vergeleken met de geregistreerde hoeveelheid mest die op basis van Vervoersbewijzen Dierlijke Mest (VDM) van landbouwbedrijven is afgevoerd. Op basis van die gegevens en expert judgement wordt vervolgens door de werkgroep monitoring mestmarkt geschat hoe hoog het nationale mestoverschot is geweest. In 2010 en 2011 is het nationale mestoverschot vastgesteld op 6 respectievelijk 8 miljoen kg fosfaat (Van Bruggen et al., 2014). Hierbij is er aanvankelijk van uitgegaan dat dit in voorraad is gebleven. De in voorraad gebleven mest werd beschouwd als vleesvarkensmest. Deze mest in de voorraad wordt niet op het land gebracht en heeft dus ook geen emissies in dat jaar. Als er het jaar daarna geen overschot is wordt wel de emissie over deze mest berekend.
Door de verlate start van het project Monitoring mestmarkt in 2013 zijn er over 2012 niet tijdig resultaten beschikbaar gekomen. Dit betekent dat er geen informatie is over het verschil tussen niet-plaatsbare mest op productiebedrijven en geregistreerde afvoer. Het is dus ook niet bekend wat de omvang is van de toevoeging of onttrekking van mest aan de opgebouwde voorraad. Behalve het ontbreken van resultaten van de Monitoring mestmarkt over 2012 zitten er flinke onzekerheden in de berekende voorraad. In de eerste plaats zit er een onzekerheid in het nationale mestoverschot. De mestproductie wordt bij de Monitoring mestmarkt berekend met uitscheidingsfactoren van het voorgaande jaar. In een periode met dalende excretiefactoren betekent dit een overschatting van de mestproductie. Daarnaast bestaat al langere tijd het vermoeden dat het aantal staldieren in de landbouwtelling wordt overschat. Ten slotte zit ook in de mestafvoer van landbouwbedrijven op basis van vervoersbewijzen een aantal onzekerheden. Daarom heeft de werkgroep NEMA besloten om met terugwerkende kracht geen rekening te houden met mogelijke voorraadvorming of -onttrekking op basis van de resultaten van het project Monitoring mestmarkt. Nu wordt dus van alle mest die in Nederland blijft emissie uitgerekend.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Ammoniakemissie door de landbouw, 1990-2012
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving
Berekeningswijze
Het model NEMA
Basistabel
Alle data zijn opvraagbaar op of via de website van de Emissieregistratie. De hier gepresenteerde cijfers zijn de definitieve emissiecijfers voor de periode 1990-2012, zoals vrijgegeven door de Emissieregistratie in maart 2014.
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Emissieregistratie (2014). Website emissieregistratie.. Op deze site is ook informatie beschikbaar over de methodieken voor het bepalen van emissiecijfers en informatie over wijzigingen in methodieken.
Betrouwbaarheidscodering
-

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Ammoniakemissie door de land- en tuinbouw, 1990-2012 (indicator 0101, versie 11,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.