Energie en milieu

Productie van duurzame energie, 1990-2006

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Duurzame energie via binnenlandse bronnen draagt in 2006 voor 2,7% bij aan de totale energievoorziening in Nederland. De productie van duurzame energie is in 2006 gegroeid met 9% naar 86 PJ.

  1990 2000 2004 2005 2006*
           
  TJ vermeden primaire energie  
Totaal duurzame energiebronnen 18 574 37 868 60 946 79 260 86 375
Waterkracht 752 1 179 794 733 871
Windenergie 495 6 861 15 594 17 222 22 471
Zonnestroom 3 66 288 297 302
Zonnewarmte 73 421 698 749 782
Warmtepompen . 380 944 1 219 1 682
Warmte/koud opslag 6 296 812 899 1 126
Biomassa totaal 17 246 28 666 41 816 58 142 59 141
w.v. Afvalverbrandingsinstallaties 6 093 11 417 11 209 11 874 12 180
  Bij- en meestoken biomassa in centrales - 1 855 14 075 29 438 27 189
  Houtkachels voor warmte bij bedrijven 1 657 1 965 1 748 1 847 2 037
  Houtkachels bij huishoudens 6 231 5 701 5 464 5 464 5 464
  Overige biomassaverbranding 561 2 431 4 090 4 536 4 839
  Biogas, totaal 2 704 5 298 5 230 4 983 5 453
  w.v. Biogas uit stortplaatsen 341 1 986 1 674 1 623 1 758
    Biogas uit rioolwaterzuivering 1 866 2 299 2 348 2 127 2 080
    Biogas op landbouwbedrijven 0 0 0 81 453
    Biogas, overig 497 1 013 1 207 1 232 1 162
  Biobenzine - - - - 1010
  Biodiesel - - . . 968
           
  als % van totaal energieverbruik  
Totaal duurzame energie 0,69 1,24 1,84 2,39 2,67
           
Bron: CBS (2007b). CBS/MNC/jul07/0385

Meer windenergie, minder meestoken van biomassa

Het aandeel duurzame energie in het Nederlandse energieverbruik is licht gestegen. In 2006 was 2,7 procent van het totale verbruik uit duurzame binnenlandse bronnen afkomstig, tegen 2,4 procent in 2005. Deze toename komt vooral doordat er veel grote windmolens zijn geplaatst. Het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales daalde daarentegen.

Windenergie groeit fors

De elektriciteitsproductie uit windenergie is in 2006 met een derde gestegen en vormde daarmee 0,7 procent van de Nederlandse energievoorziening. De toegenomen productie van elektriciteit uit windenergie is vooral te danken aan het plaatsen van veel nieuwe grote windmolens, onder andere in Delfzijl en in Flevoland. Ook waaide het in 2006 meer dan in 2005, wat de productie verhoogde.

Meestoken van biomassa daalt

Het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales is in 2006 met 8 procent gedaald ten opzichte van een jaar eerder. In de periode 2003-2005 verviervoudigde het meestoken nog. In 2006 is het meestoken van biomassa echter nog steeds de techniek met de grootste bijdrage aan de productie van duurzame energie: een derde van het totaal.

Beleidsdoelstellingen

De doelstelling van de Nederlandse overheid is dat in 2010 5% van alle energie duurzaam is opgewekt (EZ, 2005). Tot voor kort was de doelstelling voor 2020 gelijk aan 10%. De nieuwe coalitie spreekt in het regeerakkoord van 20% duurzame energie in 2020 (Tweede kamerfracties CDA, PvdA en Christenunie, 2007).

Duurzaamheid biomassa

De duurzaamheid van verschillende soorten van biomassa is onderwerp van maatschappelijk debat. Vooralsnog tellen alle vormen van biomassa mee bij de duurzame elektriciteit, omdat er op dit moment nog geen algemeen geaccepteerde en operationele criteria zijn om de duurzaamheid van biomassa te beoordelen. De overheid is momenteel wel bezig om dergelijke criteria te ontwerpen (VROM, 2007). Ook in de internationale energiestatistieken wordt geen onderscheid gemaakt tussen duurzame en niet duurzame biomassa.

Subsidies

De belangrijkste subsidieregeling voor duurzame energie is de MEP (Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie). Via de MEP krijgen producenten van duurzame elektriciteit een toeslag op de geleverde stroom. Deze subsidie is gebaseerd op het verwachte verschil in de kostprijs tussen gewone elektriciteit en duurzame elektriciteit.

Referenties

  • CBS (2006). Duurzame energie in Nederland 2005. CBS, Voorburg/Heerlen.
  • CBS (2007a). Meer windenergie, minder biomassa. Webmagazine 19 februari 2007. CBS, Voorburg/Heerlen.
  • CBS (2007b). StatLine: Duurzame energie: vermeden prim. energie. CBS, Voorburg/Heerlen.
  • EZ (2005). Nu voor later, Energierapport 2005. Ministerie van Economische Zaken, Den Haag.
  • EZ (1996). Derde Energienota. Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 525, nrs, 1-2. Ministerie van Economische Zaken, Sdu Uitgeverij, Den Haag.
  • Segers, R. en Wilmer, M. (2007c) Duurzame energie 2006: Toelichting bij voorlopige cijfers. CBS, Voorburg/Heerlen.
  • SenterNovem (2004). Protocol Monitoring Duurzame Energie (2004). Methodiek voor het registreren en berekenen van de bijdrage van duurzame/hernieuwbare energiebronnen (update 2004). SenterNovem, Utrecht/Sittard.
  • Tweede kamerfracties CDA, PvdA en Christenunie (2007). Coalitieakkoord.
  • VROM (2007) Beleid voor duurzame productie van biomassa voor energiedoeleinden. Brief van de minister aan de Tweede kamer. KvI2007058811, juni 2007.

Relevante informatie

  • Meer informatie over de productie door duurzame energie is te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Technische toelichting

De hoeveelheid duurzame energie wordt uitgedrukt in het aantal terajoules vermeden primaire energie (dit is de hoeveelheid vermeden fossiele energiedragers). De informatie in de tabel is afkomstig uit enquêtes van het CBS, uit het duurzame stroomcertificaten beheer van CertiQ en voor de jaren tot en met 2002 uit deelinventarisaties uitgevoerd door Ecofys en KEMA. De methode voor het berekenen van de duurzame energie is vastgelegd in het Protocol Monitoring Duurzame Energie (SenterNovem, 2004). Een toelichting bij de ontwikkelingen en een methodologische verantwoording zijn te vinden in Duurzame energie in Nederland 2005 (CBS, 2006) en Segers en Wilmer (2007).

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2007). Productie van duurzame energie, 1990-2006 (indicator 0385, versie 11 , 6 maart 2007 ). www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.

Het CLO is een samenwerkingsverband van CBS, PBL, RIVM en WUR.