Windvermogen in Nederland, 1990-2012

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Het opgestelde vermogen voor windenergie is in 2012 met 117 Megawatt (MW) toegenomen. Het totale opgestelde vermogen komt daarmee op 2 433 MW.

In Flevoland staan de meeste windmolens

Bij de verdeling van de windmolens over het land valt op dat de meeste windmolens in de kustprovincies staan. Dat is niet verwonderlijk, gezien het grotere windaanbod. Bij de plaatsing van de windmolens is het windaanbod echter niet de enige factor. Ook de beleving over de inpasbaarheid in het landschap speelt een belangrijke rol. Dat verklaart waarom in Flevoland de meeste windmolens staan, ondanks dat Flevoland niet de meest gunstige windcondities heeft (SenterNovem, 2005).

Subsidies cruciaal voor nieuwe windmolens

Elektriciteitsproductie uit windenergie is vooralsnog duurder dan het produceren van elektriciteit uit aardgas, kolen of nucleaire bronnen. Subsidies voor windenergie zijn daarom cruciaal voor investeerders in windmolens. In 2012 ontvingen de windmolenproducenten voor hun elektriciteitsproductie 324 miljoen euro (Agentschap NL, 2013).

MEP tot 2006 belangrijkste subsidieregeling voor nieuwe windmolens

In augustus 2006 heeft de Minister van Economische Zaken de destijds belangrijkste subsidieregeling, de regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP), gesloten vanwege de grote populariteit en daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen voor de overheid. Bestaande projecten en projecten die al waren ingediend hebben hier geen last van. Nieuwe windmolenprojecten hebben een lange doorlooptijd (planologische procedures, regelen financiering, bouwtijd). Als gevolg daarvan is pas in de cijfers vanaf 2009 het effect te zien van het stopzetten van de MEP-subsidie.

Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE)

Inmiddels is er een nieuwe subsidieregeling voor nieuwe windmolens: de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE en SDE+). Op 1 maart 2013 stond er ongeveer 291 MW aan windmolens met SDE subsidie (Agentschap NL, 2013). Wel zijn er veel SDE subsidieaanvragen ingediend en toegekend voor nieuwe windmolens. Op basis van de toegekende subsidies zou nog 1500 MW aan windmolens neergezet kunnen worden (Agentschap NL, 2013). Het is nog niet duidelijk of al deze nieuwe windmolens gerealiseerd gaan worden.

Wind op zee

In 2006 is het eerste windpark op zee in gebruik genomen. In 2008 het tweede. Samen zijn deze twee parken nu goed voor ongeveer een tiende van het windvermogen en een zesde van de elektriciteitsproductie uit windenergie. De windmolens op zee produceren dus meer elektriciteit per eenheid vermogen dan de windmolens op land. Daar staat tegenover dat windmolens op zee fors duurder zijn. Per saldo is elektriciteit uit wind op zee duurder dan wind op land (Lensink, 2013). Vanuit de SDE regeling is subsidie toegekend voor ruim 700 MW voor nieuwe windparken op zee (Agentschap NL, 2013).

Toekomstplannen wind op zee

In het Energieakkoord (SER, 2013) is een ambitieuze doelstelling voor wind op zee afgesproken: namelijk 4 450 MW totaal in 2023. Dat betekent dat er voor 3 450 MW extra aan windparken op zee gesubsidieerd moeten worden. De planning is om de aanbestedingen te starten in 2015, zodat de eerste Energieakkoord wind-op-zee molens in 2019 kunnen draaien. Vanwege de hoge verwachte subsidie kosten besteedt het Energieakkoord veel aandacht aan kostendaling voor wind op zee welke bereikt zou moeten worden door innovaties en productiviteitswinst bij aanleg van de parken.

Toekomstplannen wind op land

In 2020 wil het Rijk 6 000 MW aan opgesteld windvermogen op land hebben gerealiseerd (EL&I, 2011). Dit is inclusief de bestaande windturbines. In juni 2013 hebben de provincies afgesproken hoe ze deze 6 000 MW onderling willen verdelen (IPO, 2013). De provincies spelen vooral een rol bij de verlening van vergunningen. De subsidies blijven een taak van de landelijke overheid.

Ontwikkeling windvermogen sinds 1991

In de onderstaande interactieve kaartviewer met tijdanimatie ziet u de ontwikkeling van het opgestelde windvermogen per provincie en per gemeente en de ligging van de windmolens op het laagste schaalniveau. Klik op de play knop voor de tijdsanimatie en zoom in op de kaart. De animatie werkt op alle schaalniveaus. U kunt het vermogen per provincie en per gemeente aflezen door op de cirkel te klikken. Door op de knop rechtsboven te klikken kunt u de kaartviewer in een volledig scherm bekijken. Deze viewer is alleen zichtbaar als u flash heeft geïnstalleerd op uw computer.

-- de interactieve kaartviewer is niet meer beschikbaar --

Bronnen

Relevante informatie

  • Meer informatie over hernieuwbare energie is te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Windvermogen in Nederland
Omschrijving
Ontwikkeling van het windvermogen in Nederland (totaal, op land, per provincie en op zee). Doelstellingen 2020 per provincie.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
Een methodologische verantwoording te vinden in het rapport Hernieuwbare energie in Nederland 2012 (CBS, 2013c).
Geografische verdeling
Totaal Nederland en provincies (op land); totaal op zee.
Andere variabelen
Aantal windmolens, rotoroppervlak, elektrisch vermogen, aandeel in het totale elektriciteitsverbruik.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Hernieuwbare energie in Nederland 2012 (CBS, 2013c)
Betrouwbaarheidscodering
Integrale waarneming.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
31
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
30
versie‎
29
versie‎
28
versie‎
27
versie‎
26
versie‎
25
versie‎
24
versie‎
23
versie‎
22
versie‎
21
versie‎
20
versie‎
19
versie‎
18
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Windvermogen in Nederland, 1990-2012 (indicator 0386, versie 21,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.