Visserijsterfte bij visbestanden in de Noordzee, 1947-2018

In 2018 werden de bestanden van haring en schol op het duurzaamheidsniveau bevist. De visserijsterfte lag onder het duurzaamheidsdoel. Voor het kabeljauwbestand lag de visserijsterfte boven de limietgrens, en voor het tongbestand lag de visserijsterfte net boven het duurzaamheidsniveau.

Haring

Sinds 1947 zijn er twee perioden (1962-1978 en 1984-1995) geweest waarin de visserijsterfte in het bestand haring boven het duurzaamheidsdoel lag. Vooral tussen 1965 en 1977 was de visserijdruk extreem hoog (de visserijsterfte lag in de meeste van deze jaren ver boven de limietgrens). In deze periode is het haringbestand dan ook volledig ingestort. Ofschoon in een deel van deze periode de vangst werd stilgelegd om het haringbestand zich te laten herstellen, werd er toch nog te veel haring gevangen (o.a. als bijvangst). Hierdoor bleef de visserijsterfte toch hoog. Verdergaande maatregelen hebben tot een daling van de visserijinspanning, een verlaging van de visserijsterfte en daarmee een herstel van het haringbestand geleid. Sinds 1996 ligt de visserijsterfte onder het duurzaamheidsdoel. Dit betekent dat het haringbestand de afgelopen twee decennia duurzaam wordt bevist.

Kabeljauw

De visserijsterfte in het bestand kabeljauw ligt sinds het begin van de metingen (1963) boven de duurzaamheidsdoel (0,31). Dit betekent dat de visserijdruk te hoog is.
Door verlaging van de TAC (1999) en het instellen van herstelprogramma's daalde de visserijsterfte in het eerste decennium van deze eeuw flink. Echter, na enkele jaren met een visserijsterfte rond 0,45 (2012-2016) nam in 2017 en 2018 de visserijsterfte weer flink toe. In 2018 bevond de visserijsterfte zich met 0,63 weer ver boven de limietgrens, hetgeen betekent dat de visserijdruk op het kabeljauwbestand te hoog is.

Schol

De visserijsterfte in het scholbestand bevond zich sinds het begin van de metingen (1957) tot 2010 boven het duurzaamheidsdoel (0,21). Dit betekent dat de visserijdruk te hoog is. Tussen 1963-1965 en 1971-2005 lag de visserijsterfte boven de voorzorgsgrens, en van 1979-2003 zelfs boven de limietgrens.
Door beheersmaatregelen nam de visserijsterfte na 2003 scherp af, en vanaf 2010 lag zij voor het eerst sinds ruim vijftig jaar weer op of onder het duurzaamheidsdoel. In 2018 werd het scholbestand duurzaam bevist: de visserijsterfte voor dat jaar bedroeg 0,187.

Tong

Het tongbestand wordt al sinds het begin van de metingen (1957) overbevist. De visserijsterfte lag in deze periode steeds boven het duurzaamheidsdoel (0,202). Na de eeuwwisseling neemt de visserijsterfte langzaam af. In 2018 lag de visserijsterfte met 0,22 net boven het duurzaamheidsdoel.

Visserijsterfte als beheerdoel

In het nieuwe Gemeenschappelijke visserijbeleid (van kracht sinds 1 januari 2014) stelt de EU voor het beheer van de visbestanden grenzen voor de visserijsterfte: limietgrens, voorzorgsgrens en duurzaamheidsdoel (Europese Commissie, 2014). De visserijsterfte gebruiken als beheerdoel in plaats van de bestandsgrootte heeft als voordeel dat zij minder afhankelijk is van omgevingsfactoren die mede de bestandsgrootte bepalen. De EU stuurt via een aantal visserijmaatregelen op de visserijsterfte en daarmee indirect op de omvang van het bestand volwassen vis. Dit gebeurt via de totale toegestane vangst (TAC) per soort, aangevuld met een maximaal aantal zeedagen en met technische maatregelen als maaswijdtevoorschriften.

Duurzaamheidsdoel, voorzorgsgrens en limietgrens

Stijgt de visserijsterfte boven de voorzorgsgrens, dan moeten maatregelen genomen worden om te voorkomen dat de omvang van het visbestand door overbevissing verder daalt. Boven de limietgrens komt de voortplanting in gevaar en is de kans op natuurlijk herstel nog maar gering omdat er nog maar weinig volwassen vis is om voor de voortplanting te zorgen. Het duurzaamheidsdoel geeft een visserijdruk met een maximale duurzame oogst, waarbij de visbestanden niet overbevist worden en de bestandsomvang naar verwachting stabiel blijft.

Definitie

De visserijsterfte wordt bepaald op basis van de verhouding van de jaarlijkse vangst en het bestand volwassen vis. Voor meer informatie zie de technische toelichting.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Visserijsterfte bij visbestanden in de Noordzee
Omschrijving
Ontwikkeling van de visserijsterfte in de bestanden volwassen haring, kabeljauw, schol en tong in de Noordzee tussen 1947 en 2018. De visserijsterfte wordt afgezet tegen de gedefinieerde limietgrens, voorzorgsgrens en het duurzaamheidsdoel.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op basis van gegevens van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES).
Berekeningswijze
ICES berekent de visserijsterfte (F) op basis van de verhouding tussen de jaarlijkse vangst en het bestand volwassen vis. Als voorbeeld: bij een visserijsterfte F=0,5 per jaar geldt dat in een jaar (1-exp(-0.5)) x 100 = 39 procent van een visbestand wordt weggevangen.
Basistabel
-
Geografische verdeling
Haring: Noordzee (ICES IV), inclusief Skagerrak, Kattegat (ICES IIIa) en het oostelijk deel van het Kanaal (ICES VIId);
Kabeljauw: Noordzee (ICES IV), inclusief Skagerrak (ICES IIIa West) en oostelijk deel van het Kanaal (ICES VIId);
Schol: Noordzee (ICES IV), inclusief Skagerrak (ICES IIIa West);
Tong: Noordzee (ICES IV).
Andere variabelen
ICES publiceert voor een aantal commerciële vissoorten en visgebieden de volgende gegevens: bestandsomvang volwassen vis, aanwas nieuwe rekruten (eenjarige vis), Total Allowable Catch (TAC), vangst (totale vangst en vangst per land), quotum per land, visserijsterfte.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Betrouwbaarheidscodering
Schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake.

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Visserijsterfte bij visbestanden in de Noordzee, 1947-2018 (indicator 0578, versie 08,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.