Energieverbruik door huishoudens, 1990-2019

U bekijkt op dit moment een afgesloten indicator. Deze indicator wordt niet meer bijgewerkt. De reden hiervoor staat hieronder vermeld. De archiefversies van deze indicator (indien aanwezig) zijn nog wel beschikbaar.

Deze indicator is afgesloten wegens een verouderde methode voor het berekenen van temperatuur gecorrigeerd aardgasverbruik. Daarnaast is een fout ontdekt in de berekening van de grafiek ‘Naar stedelijkheid’ in versies 20 t/m 22 van deze indicator. 

Deze indicator wordt binnenkort herzien.

In 2019 verbruiken huishoudens bijna 6 procent minder aardgas en bijna 1 procent minder elektriciteit dan in het jaar ervoor. Het aardgas- en elektriciteitsverbruik is in vrijstaande woningen hoger dan in appartementen, evenzo is het aardgas- en elektriciteitsverbruik in niet-stedelijke gemeenten hoger dan in zeer sterk stedelijke gemeenten.

Huishoudelijk energieverbruik (niet temperatuurgecorrigeerd)

In 2019 verbruikten huishoudens iets minder energie dan in 2018. Er werd in 2019 5,7 procent minder aardgas door huishoudens verbruikt, en het elektriciteitsverbruik daalde met 0,8 procent. Het verbruik van aardgas varieert van jaar tot jaar al naar gelang de strengheid van de winter.
Het elektriciteitsniveau is tussen 1990 en 2019 heel geleidelijk met 33 procent toegenomen. Ook het verbruik van warmte en hernieuwbare energie zijn in deze periode toegenomen (met respectievelijk 157 en 140 procent). Het verbruik van aardolie verminderde daarentegen met 85 procent.

Huishoudelijk energieverbruik per inwoner (temperatuur gecorrigeerd)

Het energieverbruik per inwoner is tussen 1990 en 2019 met 23 procent gedaald van 32,8 naar 25,1 GJ per inwoner.
Door energiebesparende maatregelen als isolatie en de installatie van HR-ketels daalde het huishoudelijk aardgasverbruik met 33 procent van 27 GJ per inwoner in 1990 naar 18,2 GJ per inwoner in 2019. In 2019 heeft aardgas met ruim 70 procent van het huishoudelijke energieverbruik per inwoner nog steeds een dominante rol in het huishoudelijk energieverbruik.
Naast aardgas verbruiken huishoudens ook veel elektriciteit. In 2019 is het huishoudelijk elektriciteitsverbruik per inwoner 15 procent hoger dan in 1990. Ook het aandeel elektriciteit in het totale energieverbruik per inwoner steeg tussen 1990 en 2019, namelijk van 11,6 naar 17,2 procent. Jaarlijks fluctueert het huishoudelijk elektriciteitsverbruik per inwoner licht.
In 2019 resteert zo'n 10 procent van het energieverbruik voor andere energiedragers. Dit zijn vooral hernieuwbare energie (7,1 procent) en warmte (2,7 procent).

Functie temperatuurcorrectie

Aardgas wordt door huishoudens voor het grootste deel verbruikt voor ruimteverwarming (naar schatting 78 procent). Door het huishoudelijk aardgasverbruik voor ruimteverwarming met een temperatuurcorrectie te corrigeren voor de strengheid van de winters zijn de aardgas verbruiken in de diverse jaren meer met elkaar vergelijkbaar.

Energieverbruik naar woningtype

In 2019 is er per woning gemiddeld 1180 m3 aardgas verbruikt voor verwarming. Er bestaan grote verschillen in het jaarlijkse aardgasverbruik tussen woningtypen. Gemiddeld is het jaarlijkse aardgasverbruik van een vrijstaande woning 2,6 maal zo hoog als van een appartement. Het aardgasverbruik hangt onder meer samen met de inhoud en het aantal vrije muren. Als er meer vrije muren zijn, is er in het algemeen meer warmteverlies naar de omgeving. Appartementen zijn veelal kleiner en hebben veel minder warmteverlies doordat zij minder vrije muren hebben. Vrijstaande woningen hebben alleen maar vrije muren en hebben vaak een veel grotere inhoud.
Het gemiddelde elektriciteitsverbruik per woning bedroeg in 2019 ruim 2730 kWh. Ook het elektriciteitsverbruik is afhankelijk van het woningtype. In appartementen (1970 kWh) is het elektriciteitsverbruik gemiddeld de helft van dat in vrijstaande woningen (3950 kWh).

Energieverbruik naar stedelijkheid van gemeente

Behalve met het woningtype is het jaarlijkse aardgasverbruik per woning ook gecorreleerd met de stedelijkheid van de gemeente. In zeer sterk stedelijke gemeenten wordt gemiddeld 1,5 maal minder aardgas per woning verbruikt dan in niet stedelijke gemeenten. Dit komt doordat er in steden meer appartementen staan en in niet-stedelijke gebieden meer vrijstaande woningen. Ook komt daar nog bij dat stedelijke gebieden vaker voorzien zijn van stadsverwarming, waardoor er geen gas nodig is om woningen te verwarmen.
Het elektriciteitsverbruik van woningen is in beperkte mate afhankelijk van de stedelijkheid van de gemeente. Vooral in zeer sterk stedelijke gemeenten is het elektriciteitsverbruik per woning lager. Naarmate de stedelijkheid steeds minder wordt neemt het elektriciteitsverbruik toe.

Wat laat deze indicator zien en wat niet?

Deze indicator beschrijft de ontwikkeling van het huishoudelijk energieverbruik (alle energiedragers), exclusief het verbruik voor vervoer. Om de ontwikkeling in het aardgasverbruik over de jaren beter te kunnen zien, en de invloed van strenge en zachte winters te elimineren, is in de grafiek over het energieverbruik per inwoner het aardgasverbruik voor ruimteverwarming gecorrigeerd voor de gemiddelde jaartemperatuur (temperatuur gecorrigeerd aardgasverbruik). In de andere drie grafieken wordt steeds het daadwerkelijke energieverbruik getoond zonder temperatuurcorrectie.

Bronnen

Relevante informatie

  • Meer informatie over het energieverbruik is te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Energieverbruik door huishoudens
Omschrijving
Deze indicator beschrijft het energieverbruik van huishoudens aan de hand van vier grafieken:
(1) Ontwikkeling van het verbruik van aardgas, elektriciteit, hernieuwbare energie, warmte en overige energiedragers door huishoudens (daadwerkelijke verbruiken; gegevens zijn NIET voor de strengheid van de winters gecorrigeerd).
(2, 3) Detaillering van het aardgas- en elektriciteitsverbruik in 2017 naar woningtype en stedelijkheid van gemeente.
(4) Ontwikkeling van het verbruik van aardgas, elektriciteit, hernieuwbare energie, warmte en overige energiedragers per inwoner, waarbij het aardgasverbruik voor ruimteverwarming gecorrigeerd is voor fluctuaties in de strengheid van de winters.
De gegevens over het energieverbruik van huishoudens omvatten niet het verbruik van huishoudens voor vervoer. Het energieverbruik voor het vervoer door huishoudens wordt in het Compendium voor de Leefomgeving toegerekend aan de sector Verkeer en vervoer.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
Voor de periode vanaf 2004 is het energieverbruik van huishoudens berekend op basis van gegevens van de klantenbestanden van netwerkbedrijven met data over het finaal gebruik van aardgas en elektriciteit. Voor de jaren tussen 2004 en 2009 zijn de klantenbestanden niet compleet, maar zijn er wel gegevens beschikbaar voor veel aansluitingen. Voor de jaren t.e.m. 2003 is het energieverbruik berekend als onderdeel van de Nederlandse energiehuishouding (CBS, 2015) op basis van het Home-onderzoek. Dit is een panelonderzoek onder circa 1 500 huishoudens dat wordt uitgevoerd in opdracht van brancheorganisatie EnergieNederland.
Voor de berekening van de gegevens over het verbruik per woning naar de stedelijkheid van gemeenten is de stedelijkheid van de gemeenten bepaald op basis van de StatLine-tabel Gebieden in Nederland 2017 (CBS, 2019c). De vijf stedelijkheidsklassen zijn ingedeeld volgens de klassegrenzen van 2500, 1500, 1000 en 500 adressen per km². Voor de berekening van het energieverbruik door huishoudens per inwoner is gebruik gemaakt van gegevens in de StatLine-tabel Energiebalans, aanbod en verbruik, sector (CBS, 2019a) en gegevens over de omvang van de bevolking op 1 januari in de StatLine-tabel Bevolking; kerncijfers (CBS, 2019d).
Om de invloed van strenge en zachte winters te elimineren zodat de gegevens voor de verschillende jaren beter met elkaar vergelijkbaar zijn, is het aardgasverbruik voor ruimteverwarming gecorrigeerd voor de gemiddelde jaartemperatuur. De methode om voor temperatuur te corrigeren is ontleend aan Eurostat, het statistisch bureau van de Europese Unie. De correctie gebeurt op basis van het aantal graaddagen en het aandeel aardgas dat wordt gebruikt voor de verwarming van ruimtes. Het aantal graaddagen op een dag is 18 graden Celsius minus de gemiddelde temperatuur gedurende een etmaal. Aangenomen wordt dat de verwarming aangaat als het buiten kouder dan 18 graden Celsius is. Per jaar worden alle etmaalverschillen bij elkaar opgeteld. Gecorrigeerd wordt naar 3198 graaddagen, het gemiddelde over de periode 1961-1990. Het aandeel aardgas dat wordt gebruikt voor verwarming van huizen is gesteld op 78 procent. De overige 22 procent wordt verbruikt voor koken, douchen, enz.
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Er zijn gegevens per energiedrager voor een groot aantal energiebalansposten (zoals: winning, energie-aanvoer, energie-omzetting en energieverbruik, zoals totaal finaal verbruik) en economische sectoren (waaronder huishoudens).
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Bevolkingsstatistiek (CBS, 2012)
Nederlandse energiehuishouding (NEH) (CBS, 2015)
Betrouwbaarheidscodering
Aardgas en elektriciteit vanaf 2004: Integrale enquêteAardgas en elektriciteit voor 2004: Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgdOverige bronnen: Schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzakeWarmte, vaste en vloeibare biomassa en afval: Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
22
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
21
versie‎
20
versie‎
19
versie‎
18
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Energieverbruik door huishoudens, 1990-2019 (indicator 0035, versie 22,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.