Concentratie ozonlaagafbrekende stoffen, 1980-2003

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De concentratie van ozonlaagafbrekende stoffen in de atmosfeer daalt langzaam verder.

Daling concentratie ozonlaagafbrekende stoffen zet door

De concentratie ozonlaagafbrekende stoffen in de atmosfeer daalt langzaam verder. Deze daling is vooral te danken aan het teruglopen van de emissies van chloorbevattende stoffen sinds het begin van de jaren negentig. Ook is duidelijk geworden dat de totale concentraties broombevattende stoffen sinds enkele jaren dalen. Dit is vooral het gevolg van daling van de concentraties van broommethaan (methylbromide); de concentraties halonen stijgen echter nog steeds door. Het overgrote deel van de ozonlaagafbrekende stoffen, zoals chloorfluorkoolwaterstoffen (CFKs, HCFKs) en halonen, hebben een antropogene herkomst. De natuurlijke achtergrondconcentratie van potentieel chloor is ongeveer 0,6 ppb. Dit is gestegen tot meer dan 3,5 ppb in 1993. Sindsdien daalt de concentratie in de lagere atmosfeer langzaam als gevolg van internationaal gemaakte afspraken (Montreal Protocol) om productie en gebruik van ozonlaag afbrekende stoffen te stoppen.

Het potentieelchloor- en broomgehalte

De concentraties van potentieel chloor en potentieel broom zijn een maat voor de hoeveelheid ozonlaagaantastende die zich in de lagere atmosfeer (=troposfeer) bevinden, maar die nog niet in de stratosfeer zijn gearriveerd. Ozonlaagaantastende stoffen bereiken de stratosfeer enkele jaren, nadat ze zijn vrijgekomen. Eenmaal in de stratosfeer vallen ze uiteen in kleinere deeltjes, die de ozonmoleculen kunnen afbreken. Halonen en chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK's) komen nog jaren na productie vrij uit voorraden van bestaande toepassingen. De uiteindelijke concentratie ozonaantastende stoffen in de stratosfeer wordt bepaald door die in de lage atmosfeer, maar daarnaast ook door de snelheid waarmee de betreffende stoffen in de lage atmosfeer worden afgebroken. Immers, hoe sneller een stof in de troposfeer wordt afgebroken, des te kleiner is de hoeveelheid die uiteindelijk in de stratosfeer zal komen.De daling van de concentraties van potentieel chloor en broom zijn een gevolg van de maatregelen die zijn afgesproken in het Montreal Protocol. Vooral de afname van emissies van 1,1,1-trichloorethaan (methylchloroform, CH3CCl3) heeft gezorgd voor een relatief snelle omslag in potentieelchloorconcentraties in de jaren negentig. De snelheid waarmee de concentratie verder daalt, loopt nu terug, omdat de andere chloorbevattende stoffen veel langzamer worden afgebroken in de atmosfeer dan 1,1,1-trichloorethaan. De concentratie potentieel broom daalt sinds eind jaren negentig door een flinke afname van broommethaanconcentraties (CH3Br, methylbromide): een daling van 15% in de laatste vijf jaar. Hoewel de concentraties van halonen - eveneens broombevattend - nog steeds verder stijgen, domineert de afname van broommethaan de trend in het totaal potentieel broom. Wel zijn juist deze halonen veel schadelijker voor de ozonlaag dan broommethaan, omdat veel broommethaan al wordt afgebroken voor het bij de ozonlaag aankomt.

Toename van de HCFK-concentratie

De concentratie van HCFK's, chloorfluorkoolwaterstoffen die ook nog waterstof (H) bevattten, stijgt de laatste jaren sterk. Hun bijdrage aan de potentieelchloorconcentratie is echter nog gering. HCFK's worden beter dan CFK's in de troposfeer afgebroken en zijn dus minder effectief in het afbreken van stratosferisch ozon. Deze HCFK's mogen daarom tijdelijk gebruikt worden als vervanger van CFK's; in geïndustrialiseerde landen uiterlijk tot 2030. Zowel CFK's en HCFK's vallen onder het Montreal Protocol. Overigens leveren de HCFK's, evenals CFK's, ook een bijdrage aan het versterkte broeikaseffect.Begin herstel ozonlaag verwacht na 2010 Waarschijnlijk is de piek in de stratosfeer van stoffen die de ozonlaag aantasten nu vrijwel bereikt. Hierdoor kan op termijn herstel van de ozonlaag gaan optreden. Naar verwachting zal dit herstel echter nog niet zichtbaar worden voor 2010. Een volledig herstel zal meer dan 50 jaar duren. De toename van broeikasgassen in de atmosfeer leidt tot afkoeling van de stratosfeer en kan mogelijk het herstel van de ozonlaag beïnvloeden. De verwachting is dat daardoor ozon minder snel wordt afgebroken in de hogere stratosfeer. Maar door onzekerheid over het effect van afkoeling op ozon in de lagere stratosfeer, is het effect voor de ozonlaag als geheel nog niet goed bekend. Het effect kan zowel positief als negatief zijn (WMO, 2003).

Het Montreal Protocol

Het internationale beleid heeft tot doel het beperken of stopzetten van de productie en het gebruik van stoffen die de ozonlaag aantasten. Dit doel is in 1987 vastgelegd in het Montreal Protocol. De landen die het protocol hebben ondertekend, hebben zich verplicht om vanaf 1996 geen chloorfluorkoolwaterstoffen meer te produceren en te gebruiken. Voor halonen geldt dat productie en consumptie gestopt moet zijn in 1994. Uit statistieken blijkt dat de 'oude' EU-15 landen voldoen aan deze verplichtingen. Voor ontwikkelingslanden gelden deze verplichtingen overigens pas vanaf 2010. In het protocol is het gebruik van HCFK's nog een reeks van jaren toegestaan. Ook is zeer beperkt gebruik van alle ozonlaagaantastende stoffen toegestaan voor enkele specifieke toepassingen, zoals medische toepassingen.Als gevolg van het Montreal Protocol is de productie en het gebruik van ozonlaagaantastende stoffen de afgelopen tien jaar wereldwijd sterk gedaald. Het Montreal Protocol is dus een groot succes te noemen. De genomen maatregelen moeten er toe leiden dat de ozonlaag zich gaat herstellen en terugkeert naar de situatie lijkend op die van voor 1980.

Methodiek concentratiemetingen

Concentraties van ozonlaagafbrekende stoffen worden op een beperkt aantal plaatsen op aarde gemeten. Deze locaties zijn zo gekozen dat ze ver verwijderd zijn van de bronnen waardoor ze representatief zijn voor een groot gebied. Het mondiaal gemiddelde is berekend als gemiddelde over deze locaties.

Bronnen

  • Fraser, P.J., Oram, D.E., Reeves, C.E., Penkett, S.A. en McCulloch, A. (1999). Southern Hemisphere halon trends (1978-1998) and global halon emissions. Journal of Geophysical Research 104, 15985-15999.
  • Montzka, S.A., Butler, J.H., Elkins, J.W., Thompson, T.M., Clarke, A.D. en Lock, L.T. (1999). Present and future trends in the atmospheric burden of ozone-depleting halogens. Nature 398, pp 690-694.
  • Montzka, S.A., Butler, H.J., Hall, B.D., Mondeel, D.J., en Elkins, J.W. (2003) A decline in tropospheric organic bromine, Geophysical Research Letters 30, 1826.
  • Oram, D.E., Reeves, C.E., Penkett, S.A. en Fraser, P.J. (1995). Measurements of HCFC-142b and HCFC-141b in the Cape Grim air archive: 1978-1993. Geophysical Research Letters 22 , pp. 2741-2744.
  • Prinn, R.G., Weiss, R.F., Fraser, P.J., Simmonds, P.G., Cunnold, D.M., Alyea, F.N., O'Doherty, S., Salameh, P., Miller, B.R., Huang, J., Wang, R.H.J., Hartley, D.E., Harth, C., Steele, L.P., Sturrock, G., Midgley, P.M. en McCulloch, A. (2000) A history of chemically and radiatively important gases in air deduced from ALE/GAGE/AGAGE. Journal of Geophysical Research 105, No. D14, 17751-17792.
  • The ALE/GAGE/AGAGE database, DOE-CDIAC World Data Center, Dataset No. DB-1001, 1998.
  • UNEP (1987-2000). The Montreal Protocol on substances that deplete the ozonelayer (met amendementen).
  • WMO (2003) (World Meteorological Organization): Scientific Assessment of Ozone Depletion: 2002. Global ozone research and monotoring project - report No. 47, Geneva, 2003.

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Betrouwbaarheidscodering
-

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Concentratie ozonlaagafbrekende stoffen, 1980-2003 (indicator 0217, versie 05,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.