Landvoetafdruk, 1990-2021

De hoeveelheid land die nodig is om in de Nederlandse consumptie (van burgers en overheid) te voorzien wordt ook wel de landvoetafdruk genoemd; deze wordt geschat op ongeveer driemaal het landoppervlak van Nederland. Ruim 80 procent van de landvoetafdruk ligt in het buitenland, waarvan circa de helft binnen de EU. 

Landvoetafdruk Nederlandse consumptie weer toegenomen

Door minder gebruik van hout en opbrengstverhogingen in de landbouw is de voetafdruk van onze consumptie sinds de eeuwwisseling in eerste instantie afgenomen. Sinds 2013 is deze echter weer  toegenomen met een vrij sterke toename na 2019. De totale Nederlandse landvoetafdruk in 2021 is hoger dan die in alle eerder berekende jaren in de periode 1990-2021. Ook per persoon daalde de voetafdruk sinds het jaar 2000, maar anno 2021 zit deze weer op hetzelfde niveau als in 1990 (ruim 0,7 hectare) (figuur Trend).

Deze stijging komt vooral door het sterk gestegen houtgebruik sinds 2013 (65%). Het betreft  hout dat wordt gebruikt als brandstof (brandhout, bijvoorbeeld in haarden, kachels en biomassacentrales, als blokken, pellets of chips), als houtig materiaal (bijvoorbeeld als bouwhout of meubelhout), als vezelproduct (bijvoorbeeld papiervezel of viscose) of als strooisel (voor dieren). 

Meer dan 80% van de Nederlandse landvoetafdruk ligt in het buitenland

Het meeste land is nodig voor het produceren van hout (53%) en voedsel (28%), de rest betreft landgebruik voor non-food producten, wonen en infrastructuur (figuur Productgroepen). Door de grote rol van import van grondstoffen voor onze consumptie is de voetafdruk voor ruim 80% gelegen in het buitenland. Het betreft bijvoorbeeld landgebruik voor graan uit Frankrijk, soja uit Brazilië, hout uit Scandinavië en katoen uit Turkije. West-Europa en Zuid-Amerika zijn de belangrijkste regio’s waar land gebruikt wordt voor producten voor de Nederlandse consumptie (figuur Kaart). 

Nederland ondanks hoge welvaart relatief beperkte landvoetafdruk

Ondanks het relatief hoge welvaart- en consumptieniveau in Nederland ligt het landgebruik per inwoner relatief laag. Een internationale vergelijking laat zien dat de gemiddelde Nederlander een 15% lagere landvoetafdruk heeft dan de gemiddelde Europeaan, terwijl het BBP per capita (gecorrigeerd voor prijsverschil) 30% boven het EU gemiddelde ligt (Eurostat, 2024). De gemiddelde Noord-Amerikaan heeft op zijn beurt een ruim tweemaal zo hoge landvoetafdruk als de gemiddelde Europeaan (Wilting, 2021). Indien ons voedsel zou worden geproduceerd met mondiaal gemiddelde landbouwopbrengsten zou ons beslag op landbouwgronden ongeveer drie maal zo hoog liggen (Nijdam et al, 2018).

We gebruiken beschikbare gronden op een intensieve manier 

Hoewel het Nederlandse consumptiepatroon relatief veel vlees en zuivel bevat, dat meer land vergt dan plantaardige producten, zijn deze producten overwegend afkomstig uit relatief efficiënte veehouderijsystemen, met veevoer uit intensieve akkerbouw en ruwvoer van intensief beheerde graslanden. Deze intensieve landbouwsystemen worden gekenmerkt door een hoge input van energie, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en hoge opbrengsten per hectare.. De hoge opbrengsten gaan echter in het algemeen gepaard met een hoge milieudruk en een lage biodiversiteit van het agrarisch areaal. Onze groenten komen voor een groot deel uit kassen, die een zeer hoge productie per hectare hebben. Aardappelen, granen, fruit en suiker komen ook overwegend uit relatief productieve (Europese) landbouw. 

Voor voeding gebruiken we bijna tweemaal het Nederlandse Landbouwareaal

Het landgebruik voor de consumptie van voedsel ligt rond de 0,2 hectare per persoon. De belangrijkste voedselproducten hierin zijn rundvlees, zuivel en varkensvlees. Veel landbouwgrond is nodig voor de productie van veevoer (voornamelijk granen en soja) en voor gebruik als weiland. Het landgebruik voor de totale voedselconsumptie in 2021 (3,5 miljoen hectare) bedroeg bijna tweemaal het agrarisch areaal van Nederland (1,8 miljoen ha) (CLO-agrarisch grondgebruik). In 1990 bedroeg het landgebruik voor voedselconsumptie nog 4,5 miljoen hectare. Ondanks een bevolkingsgroei van 17% sinds 1990 is het totale ruimtebeslag voor voeding dus afgenomen. Dit komt vooral door toegenomen opbrengsten in de landbouw. Zo lag bijvoorbeeld voor granen de mondiaal gemiddelde opbrengst per hectare in 2021 circa 59 % hoger dan in 1990 (FAO, 2023). 

Biobrandstoffen voor transport relatief nieuwe element in de voetafdruk

Het gebruik van vloeibare biobrandstoffen in het wegtransport, zoals biodiesel en bio-ethanol is langzaam in opkomst sinds 2007. Voor de teelt van grondstoffen voor deze brandstoffen, zoals palmolie en rietsuiker, is ook land nodig, tenzij het laagwaardige afvalproducten betreft die anders niet of nauwelijks nuttig zouden worden gebruikt. Momenteel is het landgebruik voor biodiesel en bio-ethanol nog beperkt van omvang (ruim 137 duizend hectare, ofwel ruim 1% van de voetafdruk in 2021 (figuur Productgroepen). In Nederland gold in 2021 een verplichting tot het bijmengen van hernieuwbare energie in brandstoffen voor het wegverkeer van 17,5% in het kader van de Renewable Energy Directive (RED). Dit doel is ruim gehaald (NEA, 2022), met name door het gebruik van zogenaamde ‘dubbeltellende’ brandstoffen. Dit zijn brandstoffen die zijn gemaakt van restproducten of afvalstoffen. Voor biodiesel wordt bijvoorbeeld veel oud frituurvet (UCO, used cooking oil) gebruikt, die vooral uit Azië wordt geïmporteerd. Daarnaast worden sinds kort ook veel andere secundaire grondstoffen gebruikt, zoals zetmeelslurry, putvet en flotatieslib (NEA, 2023).

Verbruik van hout fors gestegen

Het landgebruik door consumptie van hout en papier (inclusief brandhout) bedroeg in 1990 4,0 miljoen hectare. Tot 2000 nam dit areaal toe tot 5,4 miljoen hectare, waarna het daalde tot 4,1 miljoen ha in 2013 als gevolg van de bouwcrisis, om vervolgens weer toe te nemen tot 6,6 miljoen hectare in 2021. De totale houtconsumptie in Nederland daalde van ruim 17 miljoen mrondhout-equivalenten in 2000 naar ruim 13 miljoen m3 in 2013. Vooral door een toename in bouwactiviteiten steeg het houtverbruik in 2019 weer naar 16,3 miljoen m3. Daarna nam het houtverbruik sterk toe tot 21,7 miljoen min 2021. In deze periode is dat met name vanwege een forse groei in het gebruik van hout als vaste brandstof bij bedrijven. Van het totale houtverbruik in 2021 wordt 39% ingezet als energiehout (vooral bij bedrijven), 23% als pulp voor papierproductie, 21% als gezaagd hout, 12% als plaatmateriaal, en 5% als overig (zaagsel/strooisel, viscose, verpakkingsmateriaal, etc.) (Probos, 2023). Voor de inzet van oud-papier is in de berekening geen landgebruik meegeteld.

Veel hout gebruikt in energiecentrales en biomassaketels

Het aandeel van vaste houtige brandstoffen (blokken, pellets en chips), zowel voor haarden, kachels, biomassaketels als voor bijstook in kolencentrales bedraagt circa 21% van de totale landvoetafdruk in 2021. Bijstook in kolencentrales kwam sterk op na de eeuwwisseling, nam weer sterk af sinds 2012 maar nam na 2018 weer sterk toe, tot ruim 4 megaton in 2021. Houtstook door huishoudens in kachels nam zeer licht toe sinds de jaren 90 en bedraagt anno 2021 bijna 1,2 megaton. Het gebruik van houtige biomassa in ketels bij bedrijven nam sinds de eeuwwisseling sterk toe en bedroeg in 2021 ruim 3,2 megaton (CBS 2023a) (Figuur Energiehout). 

Houtvoetafdruk van afzonderlijke toepassingen lastig te bepalen

Het landgebruik voor hout en papier wordt voornamelijk berekend op basis van langjarige opbrengsten van bos in landen die een grote rol spelen in onze houtimporten, zoals Duitsland, Zweden, België, de VS en Finland (Probos, 2024). Het betreft gerealiseerde en op basis van bijgroei berekende opbrengsten van productiebossen en plantages. Bosbouw kent in het algemeen lange rotatiecycli, afhankelijk van bosbeheer, boomsoort, geografie en klimaat. Plantages worden gekenmerkt door snelgroeiende aangeplante soorten en relatief korte rotatiecycli (ca 20-30 jaar), terwijl in meer natuurlijke productiebossen de eindkap tot 100 jaar op zich kan laten wachten. De kapopbrengsten per hectare lopen daardoor sterk uiteen voor verschillende houtsoorten en hun toepassingen. In een duurzaam volledig op productie gericht bos wordt circa 80% van de bijgroei geoogst. Dit kan geschieden met kaalkap van hele bospercelen (al dan niet na diverse uitdunningsrondes) of selectieve kap, waarbij alleen bepaalde bomen worden geoogst. Een bosbouwer kan - in tegenstelling tot een landbouwer - er voor kiezen om de oogst nog een paar jaar te laten staan in afwachting van betere marktprijzen. Soms ook moeten er grote percelen (voortijdig) worden gekapt om plagen te beheersen. Veel bossen - met name in Europa – hebben een multifunctioneel karakter, waarbij veel minder geoogst wordt dan de bijgroei. Natuur en recreatie zijn hier vaak even belangrijk als houtopbrengst. Al deze aspecten maken het lastig om aan onze houtconsumptie een bepaald areaal te verbinden.

Door gebruik te maken van langjarige duurzame oogstintensiteiten uit volledig op productie gericht bosbeheer vertegenwoordigt de houtvoetafdruk het benodigd areaal aan productiebos. Natuur- en recreatief bos telt daarin niet mee omdat het niet primair ten dienste staat van de fysieke consumptie. De gemiddelde opbrengst van productiebos dat het merendeel van onze importen levert bedroeg in 1990 circa 3,0 m3/ha/jaar en liep langzaam op naar circa 3,3 m3/ha/jaar in 2020. Dit heeft een dempend effect gehad op de groei van de houtvoetafdruk. Door de lange rotatiecycli en fluctuatie in herkomstlanden zijn deze cijfers echter met een vrij grote onzekerheidsmarge omgeven. Mogelijk heeft de trendmatige toename in opbrengsten te maken met efficiëntere oogstmethoden en intensivering van de bosbouw, bijvoorbeeld door meer gebruik van plantages in plaats van bos met natuurlijke regeneratie. Het is nog onduidelijk of klimaatverandering leidt tot hogere bosopbrengsten. 

Soms wordt hout, met name houtige brandstof, aangeduid als restproduct van landschapsbeheer en bosbouw; in de berekeningen is er echter geen onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten hout en hun toepassingen, en is al het verbruik meegeteld in de voetafdruk. Aan binnenlands (postconsumer) afvalhout en oud papier is echter geen landgebruik toegekend. Door de genoemde onzekerheid in de opbrengstcijfers en de gehanteerde aannames en uitgangspunten dienen de voetafdrukken, met name het berekende bosareaal, als indicatief te worden beschouwd. 

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Landvoetafdruk

Omschrijving

Het totale landgebruik in binnen- en buitenland als gevolg van Nederlandse consumptie. De consumptie omvat zowel die van huishoudens (particuliere consumptie) als die van de overheid (publieke consumptie). De landvoetafdruk beschrijft hiermee het totale landgebruik langs productieketens voor de Nederlandse consumptie. 

Verantwoordelijk instituut

Planbureau voor de Leefomgeving, auteurs: Durk Nijdam, Mark van Oorschot, Harry Wilting

Berekeningswijze

De landvoetafdruk van Nederlandse consumptie is berekend met een zogenaamde bottom-up methode waarbij wordt gerekend vanuit gedetailleerde fysieke informatie van individuele producten. De berekening is gebaseerd op informatie over de plaats van de productie van grondstoffen en producten voor Nederlandse consumptie, in combinatie met specifieke regio-opbrengsten. De landvoetafdruk is berekend met het LUC (Land Use for Consumption) model van het PBL. Hierin worden gegevens over consumptie gecombineerd met opbrengsten van gewassen in de akkerbouw en bosbouw en van dierlijke producten in de veehouderij (Nijdam et al, 2018). Er wordt alleen gekeken naar eerste orde landbeslag, dat wil zeggen dat bijvoorbeeld bij de inzet van biomassa als energiedrager niet wordt gekeken of die energie wordt geëxporteerd of gebruikt voor een product dat wordt geëxporteerd, dan wel geïmporteerd. Naar verwachting is dit tweede orde effect relatief klein en compenseren im- en export elkaar hierin grotendeels.

Basistabel

-

Geografische verdeling

Wereldregio's

Verschijningsfrequentie

Onregelmatig

Opmerking

Er zijn in de afgelopen jaren diverse studies verschenen met uitkomsten voor de ontwikkeling van de landvoetafdruk van Nederland. Aangezien er nog geen standaard is voor het gebruik van methoden en databases voor de berekening zijn er verschillen in de uitkomsten voor zowel de absolute niveaus als de trends (Wilting et al., 2015).

De landvoetafdruk is niet vergelijkbaar met de zogenaamde ecologische voetafdruk waarin consumptie gerelateerd wordt aan de draagkracht van de aarde (Wackernagel en Rees, 1996; WWF, 2012). De ecologische voetafdruk is een samengestelde indicator waarin milieudrukken zijn gewogen. Het bevat naast landgebruik onder andere een virtuele landgebruikscomponent in de vorm van de hoeveelheid groeiend bos ter compensatie van de CO2-emissies van het fossiele energiegebruik tijdens de productie van consumptiegoederen. Bij de ecologische voetafdruk worden alle consumptieve behoeften (inclusief energie en vis) omgerekend naar zogenoemde global hectares, gebruik makend van weegfactoren voor verschillende soorten landgebruik. 

Betrouwbaarheidscodering

Schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen ter zake. 

De landvoetafdruk per wereldburger is gebaseerd op input-output analyse van landgebruikscijfers. Berekeningen van milieu-voetafdrukken zijn modelmatig en afhankelijk van internationaal beschikbare data, daarom is er sprake van vrij grote onzekerheid van de resultaten.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
11
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Landvoetafdruk, 1990-2021 (indicator 0075, versie 11,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.