Fijnstofconcentratie, jaargemiddelde, 1992-2010

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

De grenswaarde voor jaargemiddelde fijnstofconcentraties (40 µg/m³) is in 2010 in Nederland alleen zeer plaatselijk overschreden, bijvoorbeeld langs drukke straten of snelwegen en in de buurt van op- en overslagbedrijven en grote stallen.

Fijn stof

Stof is een verzamelbegrip en duidt op het geheel aan zwevende deeltjes in de lucht. Gewoonlijk wordt met de term fijn stof PM10 bedoeld. PM staat hier voor 'particulate matter' en de 10 duidt erop dat het om het deel van het stof in de lucht gaat waarvan (bij benadering) de deeltjes een diameter van 10 micrometer (µm) of minder hebben. Voor een volledige definitie zie bij 'Technische toelichting'.

Er is sinds 2008 ook regelgeving voor de fijnere fractie van fijn stof (PM2.5). Hiervoor is een aparte indicator: Fijnere fractie van fijn stof (PM2,5) in lucht, 2009-2022.

 

Concentraties

De kaart geeft een beeld van de grootschalige, jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) in 2010 per gebied van 1 x 1 km. De lokale verhogingen langs bijvoorbeeld drukke verkeerswegen en -straten zijn op deze kaart niet weergegeven. Het landsdekkende beeld voor jaargemiddelde fijnstofconcentraties laat in 2010 alleen nog zeer lokaal overschrijdingen zien van de grenswaarde. Er was sprake van overschrijding bij havengebieden met op- en overslag en in de buurt van grote stallen.

De concentratie neemt in grote lijnen vanuit het noorden naar het zuiden toe door de toenemende invloed van bronnen in Nederland en het aangrenzende buitenland. De jaargemiddelde achtergrondconcentratie van fijn stof bedroeg in 2010 gemiddeld over Nederland 24 µg/m3. De achtergrondconcentratie wordt gevormd door de regionale (grootschalige) en stedelijke achtergrond. In de buurt van lokale bronnen zoals in straten of stallen kan de norm worden overschreden door de lokale bijdrage aan de fijnstofconcentratie.

Ruimtelijk gedetailleerde informatie over fijnstofconcentraties bieden de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland.

   

Trend

De meetresultaten van fijn stof (PM10) van respectievelijk straat-, stad- en regionale locaties geven geen overschrijdingen van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde fijnstofconcentratie na 1997. De metingen in de periode 1992-2010 laten een afname zien van 35% op de regionale stations en van 25-30% op de regionale stations (zie afbeelding 'Trend 1992-2010').
Een analyse van meetgevens uit de periode 1993-2008 heeft aangetoond dat de afname in de periode 1993-2000 duidelijk groter was (2-4 % per jaar) dan de afname in de periode 2000-2008 (0-2 % per jaar). Een onderzoek naar de emissie van fijn stof uit verbrandingsprocessen - dat tegenwoordig als gezondheidsrelevant geldt - laat zien dat de daling door de invoering van schonere motoren grotendeels te niet wordt gedaan door de stijging van het aantal gereden kilometers en het zwaarder worden van de voertuigen (Hoogerbrugge et al., 2010; Matthijsen & Koelemeijer, 2010).

Metingen van fijn stof zijn in 1992 gestart. Daarvoor werd weliswaar stof gemeten, maar dan meestal als totaal stof of Total Suspended Particulates (TSP). Met enige voorzichtigheid zou gesteld kunnen worden dat de stofniveaus sinds het begin van de jaren zeventig toch wel substantieel zijn gedaald (zie afbeelding 'Trend 1972-2010'; Buijsman, 2008/2009).

Voor informatie over de jaargemiddelde fijnstofconcentraties zie Fijn stof (PM10) in lucht, 1992-2020.

   

Bronnen

Fijn stof (PM10) is een verzamelbegrip.Formeel bestaat fijn stof uit de deeltjes die 'een op grote selecterende inlaat [...] passeren met een effiencygrens van 50% bij een aeorodynamische diameter van 10 µm' (EU, 2008). Fijn stof bestaat uit een scala van stoffen die op een verschillende oorsprong hebben. Op basis hiervan wordt - onder andere met het oog op het beleid - een primaire en een secundaire fractie onderscheiden:

  • De primaire fractie bestaat uit deeltjes die direct door menselijk handelen en/of natuurlijke processen in de lucht worden gebracht. De belangrijkste door menselijk handelen veroorzaakte uitstoot komt van transport, industrie en landbouw. In kustgebieden vormt de zee een belangrijke natuurlijke bron voor fijn stof in de vorm van zeezoutdeeltjes. Opwaaiend bodemstof is een ander deel van de primaire fractie; het is deels van natuurlijke oorsprong.
  • De secundaire fractie bestaat uit deeltjes die in de atmosfeer worden gevormd na chemische reacties in de lucht. Hierbij spelen zowel gassen als reeds aanwezige deeltjes een rol. Ammoniak (NH3), stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2) en vluchtige organische koolwaterstoffen (VOS) zijn bij deze reacties de belangrijkste stoffen. 


Voor meer informatie over de bronnen van fijn stof, zie Deeltjesvormige luchtverontreiniging: oorzaken en effecten.

Normstelling

In 2008 is een nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit van kracht geworden. De al bestaande grenswaarden (40 µg/m³ voor het jaargemiddelde en niet meer dan 35 dagen met een daggemiddelde concentratie van 50 µg/m³) blijven echter ongewijzigd van kracht. Wel is het mogelijk voor landen om onder voorwaarden later dan de voorgeschreven datum van 1 januari 2005 te voldoen aan de grenswaarden voor fijn stof. In 2009 heeft de Europese Commissie Nederland voor de zone Midden en de agglomeraties Amsterdam/Haarlem, Utrecht en Rotterdam/Dordrecht uitstel (derogatie) verleend op basis van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Nederland moet nu uiterlijk 11 juni 2011 aan de richtlijn hebben voldaan. Voor de beoordeling of in 2011 wordt voldaan aan de grenswaarde voor het jaargemiddelde wordt geheel 2011 getoetst aan de verhoogde grenswaarde van 48 µg/m³.

Volgens de huidge inzichten is de grenswaarde voor daggemiddelde concentraties overigens strenger dan de grenswaarde voor het jaargemiddelde (Matthijsen & Koelemeijer, 2010).

 

Beleid

Het beleid op het gebied van fijn stof kent vier elementen:

  • De rijksoverheid heeft hoofdzakelijk bronmaatregelen getroffen bij verkeer, waaronder de subsidiëring van roetfilters. Daarnaast omvat het maatregelenpakket ook bronmaatregelen bij de landbouw en de industrie, lokale maatregelen bij rijkswegen en financiële ondersteuning voor maatregelen van regionale en lokale overheden.
  • De nationale wetgeving rond luchtkwaliteit is in 2007 herzien. Dit was gericht op de flexibilisering van de koppeling tussen het realiseren van bouwplannen en het voldoen aan luchtkwaliteitsgrenswaarden. In navolging van de nieuwe EU richtlijn luchtkwaliteit 2008 liggen wijzigingsvoorstellen van nationale wetgeving ter tafel met het oog op: de nieuwe normen voor PM2.5 en het verzoek om later te mogen voldoen aan de grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
  • Het kabinet zet zich in internationaal verband in voor strengere normen voor de uitstoot van personenauto's, vrachtauto's en schepen.
  • Provincies en gemeenten treffen regionale en lokale maatregelen, vooral bij verkeer. Deze maatregelen maken onderdeel uit van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


De fijnstofdeeltjes die niet door menselijk handelen in de lucht worden gebracht, kunnen volgens de nieuwe richtlijn luchtkwaliteit bij de beoordeling van de luchtkwaliteit voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. Voor Nederland gaat het dan om de bijdrage van zeezout. De aftrek ervan is vastgelegd in de zogenoemde Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit. De aftrek van zeezout komt in de praktijk neer op een verhoging van de grenswaarde voor jaargemiddelde fijnstofconcentraties (40 µg/m3) met 3 tot 7 µg/m3. De precieze grootte van de verhoging verschilt per gemeente.

Recent onderzoek heeft aangetoond dat de bijdrage mogelijk minder is dan vroeger is verondersteld. De gemeten concentraties van zeezoutaerosol varieerden van 4 μg/m3 in Rotterdam, niet ver van de kust, tot 2 μg/m3 in Vredepeel, meer landinwaarts. Dit nieuwe inzichten is nog niet verwerkt in de Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit.

Voor meer informatie over de beleidspecten van fijn stof, zie Deeltjesvormige luchtverontreiniging: beleid.

   

Effecten

De gezondheidseffecten die optreden door langdurende blootstelling aan fijn stof (op een tijdschaal van vele jaren) zijn moeilijk te bepalen en onzeker. Het ontbreken van gegevens voor Europa bemoeilijkt het maken van een schatting van de omvang van gezondheidseffecten voor Nederland. Als de resultaten van Amerikaanse studies geldig worden verklaard voor Europa dan is de schatting dat langdurende blootstelling aan fijn stof leidt tot een levensduurverkorting in de orde van een jaar, in vergelijking tot een leven lang zonder fijn stof.

Gezondheidseffecten die optreden bij kortdurende blootstelling aan fijn stof zijn beter bekend, ook omdat hierover Nederlandse gegevens beschikbaar zijn. Deze effecten treden op als gevolg van blootstelling aan fijn stof gedurende enkele dagen. Gezondheidskundige studies, die de effecten van kortdurende blootstelling aan fijn stof belichten, wijzen uit dat in Nederland jaarlijks enige duizenden mensen vroegtijdig overlijden. De duur van deze levensverkorting is vermoedelijk kort: enkele dagen tot maanden. Fijn stof heeft effect op onder andere hart- en longfuncties. Zo wordt 1 à 2 procent van de spoedopnamen voor long- of hart- en vaataandoeningen in Nederland toegeschreven aan fijn stof. Dergelijke resultaten zijn niet alleen in Nederland, maar overal op de wereld gevonden en ze zijn vrij robuust.

Uit gezondheidskundige studies blijkt dat ook bij lage fijnstofconcentraties nog gezondheidseffecten kunnen voorkomen, zij het minder ernstig en minder omvangrijk dan bij hoge concentraties. Dit betekent dat, hoewel de luchtkwaliteit verbetert, er geen grote gezondheidswinst mag worden verwacht bij een daling van de fijnstofconcentratie van net boven de grenswaarde naar net eronder.

Momenteel worden ook in Europa studies gedaan om de langetermijneffecten van onder andere de blootstelling aan fijn stofnader in kaart te brengen.

Voor meer informatie over de effecten van fijn stof, zie Deeltjesvormige luchtverontreiniging: oorzaken en effecten.

       

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Jaargemiddelde concentratie van fijn stof in lucht
Omschrijving
Concentratie van fijn stof in Nederland op basis van meetgegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en het Nationaal Meetnet voor Luchtverontreiniging.
Verantwoordelijk instituut
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
Berekeningswijze
Jaargemiddelde concentraties berekend uit uurwaarden. Voor de berekening van een geldig jaargemiddelde is het criterium gehanteerd dat er minimaal 75% van het maximaal mogelijke aantal uurwaarden in een jaar beschikbaar moet zijn.
Basistabel
Reken- en Informatiesysteem Lucht van het Centrum voor Milieumonitoring van het RIVM.
Geografische verdeling
1) De kaart is gebaseerd op de uitkomsten van de meest recente GCN-berekeningen. 2) De trendfiguren 1990-2010 zijn gebaseerd op meetgegevens van acht regionale stations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit, vier staddstations respectievelijk vijf straatstations. 3) De trendfiguur 1978-2010 is gebaseerd op meetgegevens een stadsstation van DCMR Milieudienst Rijnmond ('Stof') en een stadsstation van het Landelijk Meetnet Luchtkwalitiet ('Fijn stof') Het gaat om stations die (vrijwel) de gehele periode operationeel zijn geweest. Er is geen eenvoudige relatie bestaat tussen individuele resultaten van TSP-metingen en de huidge metingen volgens de PM10-methode. Gewoonlijk wordt voor geaggregeerde meetwaarden een indicatieve omrekening gehanteerd van [PM10] = (0,7-0,9) x [TSP].
Andere variabelen
Het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit levert ook informatie over andere luchtverontreinigende stoffen als ammoniak, koolmonoxide, ozon, stikstofoxiden en zwaveldioxide.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland. Rapportage 2011. (Velders et al., 2011; zie bij 'Referenties'). Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2009 (Mooibroek et al., 2010; zie bij 'Referenties'). Meten waar de mensen zijn (Buijsman 2009/009; zie bij 'Referenties').
Opmerking
1) De volledige (en juiste) definitie van PM10 luidt: 'Deeltjes die een op grootte selecterende inlaat als omschreven in de referentiemethode voor bemonsteren en meten van PM10 passeren met een efficiencygrens van 50 % bij een aerodynamische diameter van 10 μm'. 2). De jaargemiddeldes zijn berekend op basis van een stationsset, waarvan de stations gedurende de gehele beschouwde periode in bedrijf zijn geweest. Ook andere berekeningswijzen zijn mogelijk; de resultaten kunnen dan anders uitpakken (Wesseling & Beijk, 2008). De verschillen bedragen echter niet meer dan 2 µg/m³. 3). De meetreeks is in 2007 op basis van kalibratie aan de Europese referentiemethode naar beneden bijgesteld. Het gevolg hiervan is dat alle jaargemiddelde concentraties 3 tot 5 µg/m3 lager zijn dan vroeger werd verondersteld (Beijk et al., 2007).
Betrouwbaarheidscodering
Kaart: C (Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd). Trend 1992-2010 (regionale stations): C (Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd). Trend 1992-2010 (stad- en straatstations): D (schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake). Trend 1972-2010: D (schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake)

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Fijnstofconcentratie, jaargemiddelde, 1992-2010 (indicator 0241, versie 10,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.