Trend fauna stad, 1990-2014

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De broedvogels en dagvlinders in de stad laten een gestage afname zien vanaf 1990.

Gemiddelde afname per soort 30 procent

Terwijl het Nederlandse bebouwde landoppervlak toeneemt, gingen tussen 1990 en 2014 de broedvogels en dagvlinders in de bebouwde kom erop achteruit met een gemiddelde afname van 30 procent. Vlinderpopulaties gingen gedurende de hele periode achteruit, terwijl bij vogels de situatie de laatste tien jaar stabiel bleef.

Oorzaken

Hoewel er een toenemende aandacht is voor de stad als biotoop en voor groen in de stad, profiteren de soorten nog niet. Een belangrijke oorzaak daarvan is de voortschrijdende verdichting van de bebouwing waardoor braakliggende landjes met onkruid en ruigtes verdwijnen. Daarnaast vervangen tuinbezitters steeds vaker het groen voor tegels en worden plantsoenen aangeharkt. Zo worden de voedselbronnen (zaden, insecten) voor vogels minder en is het aanbod van nectarplanten en waardplanten voor vlinders kleiner.

Vogels

De vogels die in en rond het huis broeden, zoals huismus en spreeuw, gaan tevens in aantal achteruit door het verlies van nestplaatsen als gevolg van renovatie, isolatie en sneldekpannen. Voor de specifieke trend van stadsvogels zie de volgende link:

Vlinders

Vlinders zijn geheel aangewezen op de groengebieden in de stad en het beheer daarvan is bepalend voor hun voortbestaan. Het gangbare beheer houdt in dat plantsoenendiensten gazons en grasbermen vaak maaien, het maaisel in stukjes hakken en laten liggen, zodat voedingsstoffen zich ophopen in de bodem. Ook wordt onkruid verwijderd of worden oude planten soms vervangen door nieuwe, waarmee ook eitjes, rupsen en poppen van vlinders worden afgevoerd. Bij ecologisch beheer wordt pas na de bloei van planten eenmaal gemaaid en blijft een deel van de vegetatie staan. Eitjes, rupsen en poppen blijven dan gespaard. Ook wordt het maaisel afgevoerd waardoor de bodem niet verder verrijkt. Als het groen ecologisch wordt beheerd, nemen sommige vlinders weer toe, zie de volgende link:

Bronnen

  • Boele A., van Bruggen J., Hustings F., Koffijberg K., Vergeer J.W. & van der Meij T. (2015). Broedvogels in Nederland in 2013. Sovon-rapport 2015/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Crick, H.Q.P., R.A. Robinson, G.F. Appleton, N.A. Clark en A.D. Rickard (Eds.) (2002). Investigation into the causes of the decline of the starlings and house sparrows in Great Britain. BTO-Research report no 290. BTO, Thetford.
  • Heij, C.J. (2001). Mussen in de knel. Natura, 98 (3): 76-78.
  • Hole, D.G., M.J. Whittingham, R.B. Bradbury, G.Q.A. Anderson, P.L.H. Lee, J.D. Wilson en J.R. Krebs (2002). Whitespread local house-sparrow extinction. Nature 418: 931.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Stadsvogels en vlinders
Omschrijving
Ontwikkeling populaties kenmerkende stadsvogels en vlinders
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
De indicator is berekend door de jaarlijkse indexcijfers over de populatie-aantallen meetkundig te middelen over alle 37 betrokken soorten met indexwaarde 1990 = 100 voor de broedvogelsoorten, behalve van de gierzwaluw waarvan alleen voldoende data aanwezig zijn vanaf 2007. Voor de dagvlinders geldt indexwaarde 1992 = 100, behalve voor de koninginnenpage en sleedoornpage waarvan alleen voldoende data aanwezig zijn vanaf 1998.Over de jaren heen is een smoothing algoritme toegepast om flexibele trends te bepalen en daaruit zijn trendklassen afgeleid. De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator zijn gebaseerd op de betrouwbaarheidsintervallen van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al. in voorb.). De gebruikte methode voor de indicator is grotendeels ontleend aan die van de internationale Living Planet Index van WWF (WWF, 2014). Dat houdt in dat de jaarlijkse indexcijfers van de afzonderlijke soorten meetkundig worden gemiddeld en dat dezelfde regel wordt gehanteerd om de invloed van sterk fluctuerende soorten te reduceren. Dat laatste houdt in dat indexcijfers die meer dan een factor 10 verschillen van die in het voorgaande jaar niet meedoen in de LPI (pers. comm. Loh & McRae, 2014). Er zijn echter ook enkele statistische verschillen tussen de Nederlandse en de internationale LPI: (1) De statistische methode om indexcijfers per soort te bepalen is anders. Bij de Nederlandse LPI wordt een GLM toegepast, bij de WWF-LPI een GAM. (2) Om de LPI minder te laten fluctueren van jaar op jaar wordt een smoothing algoritme toegepast. Bij de internationale LPI gebeurt dat met een GAM per afzonderlijke soort. Bij de Nederlandse LPI gebeurt dat pas bij het meetkundig middelen van alle soorten. (3) De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator verschillen. Bij de Nederlandse LPI wordt ook de onzekerheid van de indexen per soort opgenomen; bij de WWF-LPI is dat niet het geval.
Basistabel
De trends van de afzonderlijke soorten is te vinden via de link Tabel trend afzonderlijke soorten
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Boele A., van Bruggen J., Hustings F., Koffijberg K., Vergeer J.W. & van der Meij T. (2015). Broedvogels in Nederland in 2013. Sovon-rapport 2015/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
04
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Trend fauna stad, 1990-2014 (indicator 1585, versie 01,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.